[appellant], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2004, 03/5610 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Bij besluit van 3 september 2003 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de aan hem toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet per 1 juli 2003 wordt ingetrokken.
Bij brief gedateerd 3 september 2003 en door het Uwv ontvangen op 24 september 2003 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemd besluit.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2003 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 september 2003 ongegrond verklaard. Deze beslissing is eveneens op 1 oktober 2003 aan appellant verzonden.
Bij brief van 19 november 2003 en door de rechtbank ontvangen op 25 november 2003 is namens appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Op de vraag van de rechtbank waarom het beroep te laat is ingediend heeft appellant geantwoord dat hij zijn bezwaren tegen het bestreden besluit wel tijdig heeft ingediend. Appellant is na de ontvangst van het besluit gelijk naar de Nederlandse Ambassade gegaan om de correspondentie te laten vertalen en tegelijkertijd heeft hij zijn beroepschrift aan de rechtbank toegezonden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het beroep te laat is ingediend en er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waardoor appellant in het geheel niet in staat zou zijn geweest om tijdig een beroepschrift in te dienen.
In hoger beroep is nog nader door appellant aangegeven dat poststukken verzonden vanuit Nederland naar Turkije gemiddeld 15 dagen later bij appellant aankomen.
Tevens heeft appellant gesteld dat hij in de veronderstelling was dat de beroepstermijn van zes weken ging lopen ná ontvangst van de beslissing op bezwaar.
De Raad oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat het bestreden besluit op de juiste wijze kenbaar is gemaakt ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het beroepschrift gedateerd 19 november 2003 is blijkens de poststempel op de enveloppe tevens op 19 november 2003 ter post bezorgd waardoor voormelde beroepstermijn is overschreden. De Raad overweegt daartoe dat appellant in het bestreden besluit duidelijk is gewezen op de beroepstermijn van zes weken welke inging na dagtekening van het bestreden besluit.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het bestreden besluit is op 1 oktober 2003 aan appellant toegezonden, waardoor de beroepstermijn op 2 oktober 2003 is aangevangen en derhalve op 12 november 2003 is geëindigd. Voorzover er al van moet worden uitgegaan dat appellant het bestreden besluit met 15 dagen vertraging heeft ontvangen dan nog valt niet in te zien waarom het hoger beroepschrift eerst op 19 november 2003 ter post is bezorgd.
Voorts is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellant de Nederlandse taal niet machtig is eveneens niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Aangezien appellant zijn bezwaarschrift in het Turks alsmede in het Nederlands heeft verzonden, mag het Uwv ervan uit gaan dat appellant de Nederlandse taal voldoende machtig is danwel over diensten beschikt om de stukken te laten vertalen. Het had op de weg van appellant gelegen om binnen een redelijke termijn actie te ondernemen ter vertaling van het bestreden besluit. Alsdan moet naar het oordeel van de Raad nog voldoende tijd overblijven om binnen de termijn hoger beroep in te dienen. De Raad is van oordeel dat na de ontvangst door appellant van het bestreden besluit hem nog voldoende tijd, ruim drie weken, resteerde om ter sauvering van de beroepstermijn, een voorlopig beroepschrift in te kunnen (laten) dienen.
Naar het oordeel van de Raad kan, gezien bovenstaande feiten en omstandigheden, niet worden gezegd dat redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006.
(get.) M.M. van der Kade.