ECLI:NL:CRVB:2006:AY8815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4232 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over WAO-uitkering en medische urenbeperking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die werkzaam was als administratief medewerkster en op 11 juli 2002 uitviel vanwege chronische vermoeidheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 juni 2004, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoert dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ze verwijst naar een rapport van arts-assistent E. Kerver en internist M.C.J. Schreuder, gedateerd 1 maart 2004, en overlegt brieven van natuurgeneeskundige W. Bastiaanse en huisarts H. Kaandorp ter ondersteuning van haar standpunt.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 zijn zowel appellante als het Uwv niet verschenen. De Raad overweegt dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische oordelen van de verzekeringsartsen en dat de door appellante ingediende brieven geen nieuwe informatie bevatten die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 juni 2003 correct heeft vastgesteld op 25 tot 35%. De uitspraak is gedaan door J. Brand en in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier op 22 september 2006.

Uitspraak

04/4232 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 juni 2004, 03/1605 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is op 11 augustus 2006 ter zitting aan de orde gesteld. Appellante noch het Uwv zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, werkzaam als administratief medewerkster voor 30 uur per week, is uitgevallen voor haar werk op 11 juli 2002 in verband met chronische vermoeidheidsklachten.
Bij primair besluit van 18 juni 2003 is haar een WAO-uitkering geweigerd omdat zij per einde wachttijd, 27 juni 2003, minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Vervolgens is bij primair besluit van 16 oktober 2003 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% met ingang van 27 juni 2003.
Aan deze besluiten liggen medische en arbeidskundige beoordelingen ten grondslag, welke door de rechtbank zijn beschreven in de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met een verwijzing naar de betreffende passages in de aangevallen uitspraak.
Het bezwaar van appellante tegen bovengenoemde besluiten is gegrond verklaard bij besluit van 6 november 2003 (hierna: bestreden besluit) in die zin dat appellante met ingang van 27 juni 2003 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Voor wat betreft de onderliggende oordeelsvorming op medisch en arbeidskundig gebied verwijst de Raad naar de desbetreffende passages in de aangevallen uitspraak.
De rechtbank Alkmaar heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij ten aanzien van de medische grondslag van het besluit (kort samengevat) overwogen dat het medische oordeel zorgvuldig tot stand is gekomen en dat met name de medische urenbeperking voldoende is gemotiveerd; dat, gelet op de diverse medische rapportages, bij appellante geen sprake is van een situatie van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden” en dat zij, mede gezien het feit dat er door appellante geen medische gegevens zijn overgelegd die de rechtbank doen twijfelen aan het medisch oordeel of de vastgestelde beperkingen, geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het medisch oordeel van de (bezwaar-) verzekeringsarts.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij, op basis van de gedingstukken, voldoende overtuigd is van de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 27 juni 2003 juist heeft vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het door E. Kerver, arts-assistent Inwendige Geneeskunde - mede ondertekend door M.C.J. Schreuder, internist - gedateerd 1 maart 2004, bestreden. Zij voert aan dat zij niet in staat is om arbeid te verrichten gelet op de chronische vermoeidheidsklachten, hetgeen uit bovengenoemd rapport valt op te maken. Ter nadere onderbouwing van haar stelling heeft zij brieven overgelegd van natuurgeneeskundige W.Bastiaanse, gedateerd 3 september 2004 en van huisarts H. Kaandorp, gedateerd 23 augustus 2004.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellante en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank ter zake. De door appellante in hoger beroep ingediende brieven van de natuurgeneeskundige en huisarts bevatten naar het oordeel van de Raad geen nieuwe medische informatie die aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen geeft.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante stelt de Raad zich eveneens volledig achter de overwegingen van de rechtbank op dit punt en concludeert, met de rechtbank, dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 juni 2003 heeft vastgesteld op 25 tot 35%.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.