ECLI:NL:CRVB:2006:AY8813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4749 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld na chirurgische ingreep en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellant, die in de periode van 31 oktober 1994 tot 11 december 1998 als keukenmedewerker werkzaam was, meldde zich op 7 november 2000 ziek met klachten aan zijn linkerknie. Het Uwv weigerde hem echter een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) omdat hij geschikt werd geacht voor gangbare arbeid. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 31 maart 2003 in verband met buikklachten en werd op 20 mei 2003 hersteld verklaard door een verzekeringsarts.

Bij besluit van 22 mei 2003 werd aan appellant met ingang van de hersteldverklaring op 26 mei 2003 geen ziekengeld meer toegekend. Het bezwaar tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat hij na de chirurgische ingreep op 17 april 2003 nog niet in staat was om zijn arbeid te verrichten. Hij voerde aan dat de klachten die aanleiding gaven tot de ingreep ook na 26 mei 2003 voortduurden en dat zijn linkerknieklachten ten onrechte niet waren meegewogen bij de hersteldverklaring.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank geen reden had om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de hersteldverklaring in een ander licht zou plaatsen. De grieven van appellant in hoger beroep waren grotendeels een herhaling van eerdere argumenten die door de rechtbank waren verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/4749 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2004, 03/2442 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is in de periode van 31 oktober 1994 tot 11 december 1998 als keukenmedewerker in een restaurant werkzaam geweest. Sedertdien ontving hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Vanuit die situatie heeft appellant zich op 7 november 2000 ziek gemeld met klachten aan zijn linkerknie.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 6 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat hij per die datum geschikt geacht werd gangbare arbeid te verrichten. Als gangbare arbeid zijn hem de functies van samensteller, naaister en verspener voorgehouden.
Appellant heeft zich met ingang van 31 maart 2003 in verband met buikklachten (wederom) vanuit de WW ziek gemeld. Terzake van het onderhavige ziektegeval heeft appellant op 20 mei 2003 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die hem na onderzoek met ingang van 26 mei 2003 hersteld verklaarde.
Bij besluit van 22 mei 2003 is aan appellant met ingang van voormelde datum van hersteldverklaring, 26 mei 2003, geen ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) meer toegekend.
In de bezwaarfase is appellant op 1 juli 2003 gezien door een bezwaarverzekeringsarts die appellant, gelet op de onderzoeksbevindingen, eveneens per 26 mei 2003 niet ongeschikt achtte voor het verrichten van zijn arbeid.
Het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2003 verklaarde het Uwv bij besluit van 7 juli 2003 ongegrond.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij op en na 26 mei 2003 nog niet in staat was zijn arbeid te verrichten. Ter onderbouwing heeft appellant aangegeven dat hij op 17 april 2003 een chirurgische ingreep heeft ondergaan waarna op 28 april 2003 een na-controle heeft plaatsgevonden. De klachten die aanleiding hebben gegeven tot de chirurgische ingreep duurden ook op en na 26 mei 2003 voort.
Voorts stelt appellant dat de ziekmelding per 31 maart 2003 tevens verband hield met zijn linkerknieklachten. De laatstbedoelde klachten heeft de verzekeringsarts ten onrechte niet meegewogen bij de hersteldverklaring per 26 mei 2003.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals uit de aangevallen uitspraak blijkt heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De Raad stelt verder vast dat van de zijde van appellant geen informatie van medische aard is aangevoerd, die op de hersteldverklaring per datum in geding een ander licht werpt.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd vormt goeddeels een herhaling van de door appellant in eerste aanleg opgeworpen, en door de rechtbank bij gebreke van enig medisch onderbouwing terecht verworpen, grieven.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P. van de Wal.