ECLI:NL:CRVB:2006:AY8812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4225 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een WAO-uitkering heeft vastgesteld op 25-35% arbeidsongeschiktheid. Appellant stelt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om binnen de hem voorgehouden functies te functioneren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan.

De Raad verwijst naar de aangevallen uitspraak voor een gedetailleerde weergave van de feiten en omstandigheden. De kern van het geschil betreft de vraag of het Uwv op medische gronden terecht heeft vastgesteld dat appellant in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet adequaat zijn beoordeeld, met verwijzing naar verklaringen van zijn behandelend therapeut, die stelt dat appellant dreigt terug te vallen in regressief gedrag bij te veel structuur.

De Raad oordeelt dat de door appellant aangevoerde argumenten geen aanleiding geven om de eerdere uitspraak te vernietigen. De Raad bevestigt dat de beoordeling van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts toereikend is en dat er geen objectieve medische gegevens zijn ingediend die de conclusies van het Uwv in twijfel trekken. De Raad benadrukt dat de subjectieve ervaring van appellant met zijn gezondheidsklachten niet bepalend is voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van griffier N.E. Nijdam.

Uitspraak

04/4225 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 23 juni 2004, 03/173 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft bij de Raad hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 11 augustus 2006. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
In geschil is of het Uwv bij besluit van 11 december 2002 (hierna: bestreden besluit) terecht heeft beslist om aan appellant met ingang van 27 maart 2002 - in aansluiting op het einde van de wachttijd – een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Bij de aangevallen uitspraak is door de rechtbank geoordeeld dat bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant terecht is vastgesteld dat niet is gebleken dat hij op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten op de datum in geding niet in staat was om de hem door het Uwv voorgehouden functies te vervullen.
Deze uitspraak is in hoger beroep door appellant aangevochten. Daartoe heeft appellant in essentie aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, aangezien hij niet in staat is om binnen vaste kaders naar behoren te functioneren en hij de voorgehouden functies derhalve niet kan vervullen. In dit verband is door appellant opnieuw gewezen op de in het dossier aanwezige verklaringen van zijn behandelend therapeut B. van Bokhoven, die heeft aangegeven dat appellant terug dreigt te vallen in regressief gedrag indien hij te veel binnen vaste kaders moet functioneren.
Van de zijde van het Uwv is in hoger beroep een nadere rapportage overgelegd van bezwaarverzekeringsarts
G.J.A. van Kasteren-van Delden die op basis van dossierstudie tot de opvatting is gekomen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit gehandhaafd kan blijven.
De Raad is van oordeel dat hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd geen grond biedt om de aangevallen uitspraak te vernietigen.
De Raad overweegt daartoe als volgt.
In artikel 18 van de WAO is - voor zover hier van belang - bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verdienen. Volgens constante rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid indien en voor zover een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de maatman. De wijze waarop appellant zijn gezondheidsklachten ervaart zijn derhalve niet bepalend.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit is gebaseerd op een toereikend medisch onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De overwegingen waarop dit oordeel berust maakt de Raad tot de zijne. Verder is de Raad van oordeel dat appellant in hoger beroep evenmin als in beroep objectieve medische gegevens heeft ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies. Uit de verklaring van de therapeut Van Bokhoven blijkt niet dat deze therapeut van opvatting is dat het Uwv de bij appellant bekende beperkingen heeft miskend, dan wel dat appellant de hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. De Raad acht het niet uitgesloten dat appellant op de werkvloer binnen vaste kaders niet functioneert zoals hij zelf zou wensen, maar dit neemt niet weg dat niet is gebleken dat appellant op medische gronden als bedoeld in voormelde toetsingsmaatstaf dusdanig beperkt is ten aanzien van het functioneren binnen vaste kaders, dat hij daardoor de door het Uwv voorgehouden functies niet kan vervullen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt derhalve bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.