ECLI:NL:CRVB:2006:AY8812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een WAO-uitkering heeft vastgesteld op 25-35% arbeidsongeschiktheid. Appellant stelt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om binnen de hem voorgehouden functies te functioneren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan.
De Raad verwijst naar de aangevallen uitspraak voor een gedetailleerde weergave van de feiten en omstandigheden. De kern van het geschil betreft de vraag of het Uwv op medische gronden terecht heeft vastgesteld dat appellant in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet adequaat zijn beoordeeld, met verwijzing naar verklaringen van zijn behandelend therapeut, die stelt dat appellant dreigt terug te vallen in regressief gedrag bij te veel structuur.
De Raad oordeelt dat de door appellant aangevoerde argumenten geen aanleiding geven om de eerdere uitspraak te vernietigen. De Raad bevestigt dat de beoordeling van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts toereikend is en dat er geen objectieve medische gegevens zijn ingediend die de conclusies van het Uwv in twijfel trekken. De Raad benadrukt dat de subjectieve ervaring van appellant met zijn gezondheidsklachten niet bepalend is voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van griffier N.E. Nijdam.