ECLI:NL:CRVB:2006:AY8810
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1985 een (gedeeltelijke) WAO-uitkering ontvangt vanwege psychische klachten, heeft in hoger beroep gesteld dat de medische beperkingen die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn vastgesteld, niet juist zijn. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen te geringe medische beperkingen bij appellant hadden vastgesteld en dat de rapportage van psychiater S. Gülsaçan geen aanknopingspunten bood voor een ernstiger beperking.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen grond voor twijfel is aan de medische beperkingen die door het Uwv zijn vastgesteld. De Raad heeft ook geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn en dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft gewaardeerd op 45 tot 55% per 12 september 2002.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2006.