ECLI:NL:CRVB:2006:AY8810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-1948 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1985 een (gedeeltelijke) WAO-uitkering ontvangt vanwege psychische klachten, heeft in hoger beroep gesteld dat de medische beperkingen die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn vastgesteld, niet juist zijn. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen te geringe medische beperkingen bij appellant hadden vastgesteld en dat de rapportage van psychiater S. Gülsaçan geen aanknopingspunten bood voor een ernstiger beperking.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen grond voor twijfel is aan de medische beperkingen die door het Uwv zijn vastgesteld. De Raad heeft ook geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn en dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft gewaardeerd op 45 tot 55% per 12 september 2002.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2006.

Uitspraak

04/1948 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2004, 03/560 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft vervolgens een schrijven van psychiater S. Gülsaçan ingediend, gedateerd 27 april 2004.
Het Uwv heeft hierop een rapport van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden, gedateerd 25 mei 2004.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 11 augustus 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is sinds 1985 in het genot van een (gedeeltelijke) WAO-uitkering vanwege klachten van psychische aard.
Op 23 maart 2001 is hij uitgevallen voor zijn werk in verband met klachten van depressieve aard.
Bij besluit van 31 januari 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv - beslissend op het door appellant tegen het besluit van 14 augustus 2002 ingediende bezwaarschrift - na aanname van een beperking in arbeidsduur tot 6 uur per dag, 5 dagen per week de arbeidsongeschiktheidsklasse per 12 september 2002 vastgesteld op 45 tot 55%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard onder de overweging dat (kort samengevat) de verzekeringsartsen van het Uwv bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat de door appellant overgelegde informatie en met name de rapportage van psychiater Gülsaçan van 10 mei 2003 geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat appellant ernstiger beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij, op basis van de gedingstukken, voldoende overtuigd is van de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies en dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft gewaardeerd op 45 tot 55%.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de inhoud van zijn beroepschrift in eerste aanleg.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door het Uwv
- op basis van de door de verzekeringsartsen uitgebrachte rapportages - in acht genomen medische beperkingen van appellant en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De door appellant in hoger beroep ingediende brief van psychiater Gülsaçan van 27 april 2004 geeft de Raad geen aanleiding tot een ander standpunt. Dit reeds omdat de opvatting van de psychiater niet ziet op de datum in geding.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies stelt de Raad zich eveneens achter de overwegingen van de rechtbank terzake en is, met de rechtbank van oordeel, dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 september 2002 heeft vastgesteld op 45 tot 55%.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.