ECLI:NL:CRVB:2006:AY8803
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WAO-uitkering op basis van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2004, waarin de rechtbank de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WAO-uitkering toe te kennen, heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Kuit, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat op 13 december 2002 zijn eerdere besluit van 18 april 2001 handhaafde. Dit besluit hield in dat appellant met ingang van 15 maart 2000 geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zou ontvangen, omdat er geen sprake was van een verminderd arbeidsvermogen als gevolg van ziekte of gebrek.
Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar constateerde dat deze in essentie een herhaling waren van de eerder in beroep aangevoerde punten. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De Raad heeft de vraag of het Uwv terecht heeft gehandeld bevestigend beantwoord, in lijn met de overwegingen van de rechtbank. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gehanteerde overwegingen volledig en maakt deze tot de zijne.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2006.