ECLI:NL:CRVB:2006:AY8803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5896 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WAO-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2004, waarin de rechtbank de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WAO-uitkering toe te kennen, heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Kuit, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat op 13 december 2002 zijn eerdere besluit van 18 april 2001 handhaafde. Dit besluit hield in dat appellant met ingang van 15 maart 2000 geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zou ontvangen, omdat er geen sprake was van een verminderd arbeidsvermogen als gevolg van ziekte of gebrek.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar constateerde dat deze in essentie een herhaling waren van de eerder in beroep aangevoerde punten. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De Raad heeft de vraag of het Uwv terecht heeft gehandeld bevestigend beantwoord, in lijn met de overwegingen van de rechtbank. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gehanteerde overwegingen volledig en maakt deze tot de zijne.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2006.

Uitspraak

04/5896 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2004, kenmerk 03/278 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 11 augustus 2006. Appellant is aldaar, zoals tevoren is bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij besluit van 13 december 2002, waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 18 april 2001, terecht en op goede gronden met ingang van 15 maart 2000 - in aansluiting op het einde van de wachttijd - appellant geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO)heeft toegekend, op de grond dat er ten tijde van belang geen sprake was van een verminderd arbeidsvermogen als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad beantwoordt voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.