ECLI:NL:CRVB:2006:AY8760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7266 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot de WAO-uitkering van verzoeker. Het verzoeker, die eerder in een procedure had verloren, vroeg om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad had eerder op 30 augustus 2002 een uitspraak gedaan waarin de intrekking van de WAO-uitkering per 27 september 1998 door het Uwv werd bevestigd. Verzoeker had in 2004 al een verzoek om herziening ingediend, dat was afgewezen. In zijn huidige verzoek stelde verzoeker dat het systeem dat door het Uwv wordt gebruikt om te bepalen of een functie passend is, ondeugdelijk is en dat er discriminatie plaatsvindt van hoogopgeleide allochtonen op de arbeidsmarkt. De Raad oordeelde dat de argumenten van verzoeker niet relevant waren voor de herziening, omdat de intrekking van de uitkering niet was gebaseerd op het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem waar verzoeker naar verwees. De Raad concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw waren en dat deze niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden. De griffier was M.C.T.M. Sonderegger.

Uitspraak

04/7266 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige Kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2002, reg.nr. 01/567 WAO,
in het geding tussen:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
verzoeker
Datum uitspraak: 8 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 30 augustus 2002 heeft de Raad vernietigd de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 december 2000, reg.nr. SBR 99/1866, en het inleidend beroep tegen het besluit van 30 augustus 1999, waarbij de rechtsvoorganger van het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellant per 27 september 1998 heeft ingetrokken, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2004 heeft de Raad een door verzoeker een op 5 februari 2003 gedaan verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2002 afgewezen.
Bij brief van 22 november 2004 heeft verzoeker wederom om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2002 verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2006. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Verzoeker heeft zijn verzoek om herziening doen steunen op de gronden dat het door de arbeidsdeskundige gebruikte systeem om te bepalen of een functie passend is ondeugdelijk is en dat hoogopgeleide allochtonen op de Nederlandse arbeidsmarkt worden gediscrimineerd.
Ter staving van zijn standpunten heeft verzoeker een aantal krantenartikelen overgelegd.
Verzoeker heeft voorts opgemerkt dat hij het aanmatigend acht dat juristen een psychiater passeren, maar dat hij dat niet als novum wenst te gebruiken.
Uit de door verzoeker overgelegde krantenartikelen, bezien in onderlinge samenhang met zijn verzoekschrift, is de Raad gebleken dat verzoeker betoogt dat het thans bij het Uwv in gebruik zijnde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gebreken vertoont.
De Raad kan de relevantie van dit betoog niet volgen. Het besluit waarbij is vastgesteld dat verzoeker per 27 september 1998 niet langer recht heeft op een WAO-uitkering is niet met gebruikmaking van dit systeem tot stand gekomen.
De Raad kan evenmin volgen de relevantie van het standpunt van verzoeker met betrekking tot discriminatie van hoogopgeleide allochtonen op de arbeidsmarkt. Bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de arbeidsongeschiktheids-wetten spelen arbeidsmarktfactoren geen rol.
Waren deze gegevens eerder bekend, dan zouden deze gegevens mitsdien niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Van een situatie als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is mitsdien geen sprake, zodat het verzoek om herziening reeds hierom moet worden afgewezen.
Beantwoording van de vragen of hetgeen verzoeker heeft aangevoerd beschouwd kan worden als feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 30 augustus 2002 en bij verzoeker vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, in de zin van de onderdelen a en b van evenvermelde bepaling kunnen mitsdien achterwege blijven.
Naar aanleiding van het gestelde door verzoeker omtrent het “passeren door juristen van een psychiater” volstaat de Raad met de opmerking dat verzoeker dit – nu een en ander aan de orde is geweest in de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2002 - terecht niet heeft ingebracht als novum.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 september 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
Gw