de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 september 2004, 03/1337 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 13 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2006. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Namens betrokkene is verschenen haar gemachtigde,
J.R. Beukema.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Betrokkene is werkzaam geweest als productiemedewerkster voor 35 uur per week en als aerobicslerares voor 5,5 uur per week. Op 26 juni 2000 is zij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens rug- en nekklachten, die waren ontstaan na een aanrijding.
In het kader van de beoordeling van de aanvraag van betrokkene om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is door een verzekeringsarts op 16 oktober 2001 een belastbaarheidspatroon opgesteld. Hierin is onder meer een beperking opgenomen met betrekking tot het aspect tillen in die zin dat betrokkene maximaal vijftien maal per uur vijf kilo kan tillen, waarbij is aangetekend dat incidenteel meer dan vijf kilo kan worden getild. Voorts is onder meer een beperking aangenomen met betrekking tot werken onder tijdsdruk. Hierbij is aangegeven: “niet te hectisch, geen grote pieken.” Aan de hand van het opgestelde belastbaarheidspatroon zijn voor betrokkene functies geselecteerd. Op basis van de aan deze functies te ontlenen loonwaarde is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene gesteld op 35 tot 45%.
Bij besluit van 31 oktober 2001 is aan betrokkene met ingang van 18 juni 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons op 4 april 2002 gerapporteerd dat het belastbaarheidspatroon van 16 oktober 2001 onder meer in zoverre moet worden aangepast dat ook een beperking met betrekking tot het gedurende de hele dag verrichten van monotone arbeid moet worden aangenomen. Na nader arbeidskundig onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige H. Janssen, die hierover op 3 mei 2002 een rapport heeft uitgebracht, is de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd gesteld op 35 tot 45%. Het bezwaar is bij besluit van 8 mei 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Alkmaar heeft het beroep tegen het besluit van 8 mei 2002 bij uitspraak van 27 juni 2003 gegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is voor twijfel aan de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid. Met betrekking tot de arbeidskundige kant heeft de rechtbank overwogen dat de medische geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies, te weten de functies van printplatenmonteur
(fb-code 8538), afbiester dekbedden (fb-code 7965), medewerker orderpickafdeling
(fb-code 9714) en afwerker kunststofproducten (fb-code 9017), onvoldoende is gemotiveerd. Hierbij ging het om markeringen bij de aspecten tillen en werken onder tijdsdruk. De rechtbank heeft het besluit van 8 mei 2002 vernietigd wegens een ontoereikende arbeidskundige grondslag en heeft appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Vervolgens hebben de bezwaarverzekeringsarts Moons en de bezwaararbeidsdeskundige Janssen nadere rapporten uitgebracht op respectievelijk 12 augustus 2003 en 26 augustus 2003. In het rapport van bezwaarverzekeringsarts Moons is onder meer vermeld dat tillen boven de 5 kilo slechts incidenteel is toegestaan en dat 30 of 50 maal per uur 5 kilo tillen niet als extra rugbelastend is te beschouwen. In het rapport van de bezwaararbeids-deskundige Janssen is, aan de hand van een nadere motivering, aangegeven dat alle aan betrokkene voorgehouden functies voor haar geschikt kunnen worden geacht. Met betrekking tot de bij de functie van medewerker orderpickafdeling voorkomende markering bij het aspect tillen heeft Janssen de concrete belasting op dit punt uiteengezet. Janssen heeft hierbij opgemerkt dat slechts een deel van de werkdag getild hoeft te worden en dat het hierbij veelal gaat om objecten die (veel) lichter zijn dan vijf kilo. Met betrekking tot de bij de functies van printplatenmonteur, afbiester dekbedden en afwerker kunststofproducten voorkomende markering bij het aspect werken onder tijdsdruk heeft Janssen opgemerkt dat het bij deze functies telkens gaat om het halen van de gestelde productienorm. Janssen heeft hierbij vermeld dat zij voorafgaande aan het opstellen van het rapport van 3 mei 2002 overleg heeft gevoerd met de arbeidskundig analist Bijleveld. Deze heeft hierbij aangegeven dat de desbetreffende productienormen haalbaar zijn voor ingewerkte krachten en dat er bij deze functies geen sprake is van hectische werkomstandigheden of werk met een grote piekbelasting. Bij nader overleg met Bijleveld naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2003 heeft Bijleveld aangegeven dat werknemers die de desbetreffende functies uitvoeren, van de werkgever de gelegenheid krijgen om zich het werk tijdens een inwerkperiode eigen te maken. Pas na deze inwerkperiode, die per werknemer in duur kan verschillen, worden door de werkgever de gestelde productienormen toegepast. Volgens Janssen zijn er geen redenen om aan te nemen dat betrokkene zich de desbetreffende werkzaamheden niet voldoende eigen kan maken tijdens de inwerkperiode. De conclusie van het rapport van Janssen luidt dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is gesteld op 35 tot 45%. Bij besluit van 17 september 2003 (hierna: het bestreden besluit) zijn de bezwaren van betrokkene wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en ook dit besluit vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank er in de eerste plaats op gewezen dat bij de uitspraak van 27 juni 2003 is overwogen dat de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid juist kan worden geacht en dat betrokkene tegen deze uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, terwijl het door appellant tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ingetrokken. Een en ander brengt volgens de rechtbank mee dat de medische component van de onderhavige arbeidsongeschiktheids-beoordeling niet meer in geschil is en dat van de juistheid van het belastbaarheidspatroon van 16 oktober 2001, zoals aangepast door de bezwaarverzekeringsarts, moet worden uitgegaan. Wat betreft de arbeidskundige kant heeft de rechtbank het volgende overwogen. Met betrekking tot de bij de functie van medewerker orderpickafdeling voorkomende markering bij het aspect tillen heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat uit het door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste belastbaarheids-patroon van 16 oktober 2001 niet blijkt dat betrokkene in staat is om frequenter dan vijftien keer per uur te tillen. Deze functie kan volgens de rechtbank daarom niet geschikt worden geacht. Met betrekking tot de bij de functies van printplatenmonteur, afbiester dekbedden en afwerker kunststofproducten voorkomende markering bij het aspect werken onder tijdsdruk heeft de rechtbank voorop gesteld dat gezien vaste jurisprudentie van de Raad in beginsel uitgegaan dient te worden van de juistheid van de functiebelas-ting zoals die in het Functie Informatie Systeem is opgenomen, tenzij het tegendeel wordt aangetoond. Volgens de rechtbank heeft appellant niet aangetoond dat gedurende een inwerkperiode de geldende productienorm niet hoeft te worden behaald, nu in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Janssen van 26 augustus 2003 alleen wordt verwezen naar gesprekken met de arbeidskundig analist Bijleveld en niet blijkt dat de bewering van Bijleveld is gebaseerd op het raadplegen van de geënquêteerde bedrijven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de arbeidskundige component van het bestreden besluit essentiële gebreken vertoont en dat dit besluit moet worden vernietigd.
In hoger beroep heeft appellant onder meer naar voren gebracht dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Janssen van 26 augustus 2003 voldoende is gemotiveerd dat de aan betrokkene voorgehouden functies voor haar geschikt zijn. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft appellant nader arbeidskundig onderzoek laten verrichten, waarbij de betrokken arbeidskundig analisten nader hebben gerapporteerd over de inwerkperiode die voorkomt bij de functies van printplatenmonteur, afbiester dekbedden en afwerker kunststofproducten. Voorts heeft appellant onder meer een rapport van de bezwaarverzekeringsarts Moons van 28 september 2004 ingebracht, waarin is ingegaan op de markering bij het aspect tillen.
Betrokkene heeft, onder verwijzing naar een ingebracht rapport van de psychiater dr. H.N. Sno van 18 mei 2004, onder meer naar voren gebracht dat zij niet onder tijdsdruk kan werken, geen dwingend werktempo aankan en een vertraagd handelingstempo heeft. Volgens betrokkene zijn de aan haar voorgehouden functies daarom ongeschikt. Naar aanleiding van het genoemde rapport van de psychiater Sno hebben partijen nog over en weer nadere stukken ingediend. Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene nog naar voren gebracht dat het belastbaarheidspatroon van 16 oktober 2001 zo moet worden gelezen dat betrokkene beperkt is geacht met betrekking tot hectische werkomstandigheden en piekbelasting en daarnaast met betrekking tot het werken onder tijdsdruk in die zin dat zij geen tijdsdruk aankan.
De Raad overweegt als volgt.
In de eerste plaats onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat in dit geding uitgegaan dient te worden van de juistheid van het belastbaarheidspatroon van 16 oktober 2001, zoals dat is aangevuld in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Moons van 4 april 2002. Hierbij overweegt de Raad, naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde van betrokkene ter zitting naar voren heeft gebracht, dat de in het belastbaarheidspatroon bij het aspect werken onder tijdsdruk opgenomen toevoeging “niet te hectisch, geen grote pieken” gezien moet worden als een nadere concretisering van deze beperking. Anders dan de gemachtigde van betrokkene kennelijk meent, geldt niet dat betrokkene ongeschikt is geacht voor iedere tijdsdruk die zich bij het verrichten van werkzaamheden kan voordoen.
Het onderhavige geding spitst zich toe op de vraag of de aan betrokkene voorgehouden functies van medewerker orderpickafdeling, printplatenmonteur, afbiester dekbedden en afwerker kunststofproducten voor haar in medisch opzicht geschikt kunnen worden geacht.
Uitgaande van de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de hiervoor weergegeven rapporten van de bezwaarverzekeringsarts Moons en de bezwaararbeidsdeskundige Janssen van respectievelijk 12 augustus 2003 en 26 augustus 2003 voldoende is gemotiveerd dat de bovengenoemde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Met betrekking tot de bij de functie van medewerker orderpickafdeling voorkomende markering bij het aspect tillen wijst de Raad er nog op dat de eerstvolgende te kiezen belastbaarheid in het belastbaarheidspatroon vijftien keer per uur tien kilo bedraagt en dat er geen mogelijkheid is om vijftig keer per uur vijf kilo in te voeren. Naar het oordeel van de Raad is er op dit punt, gezien de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting, geen sprake van een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid, zoals de rechtbank heeft aangenomen. Ook de functies van printplatenmonteur, afbiester dekbedden en afwerker kunststofproducten kunnen naar het oordeel van de Raad voor betrokkene geschikt worden geacht. De Raad is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat in deze functies geen sprake is van te belastende hectische werkomstandigheden dan wel van hoge piekbelastingen. Voorts is het de Raad niet gebleken dat de in deze functies van toepassing zijnde productienormen - na een inwerkperiode - voor betrokkene niet haalbaar zouden zijn.
De Raad is tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op een toereikende arbeidskundige grondslag berust en dat de per 18 juni 2001 aan betrokkene toegekende WAO-uitkering terecht is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal alsnog ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad geen aanleiding gezien.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op
13 september 2006.