ECLI:NL:CRVB:2006:AY8748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1279 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van machtiging voor plastisch-chirurgische behandeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 8 februari 2005 het beroep van appellante tegen een besluit van VGZ Zorgverzekeraar N.V. gegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een plastisch-chirurgische behandeling, specifiek een borstreductie en een buikwandcorrectie, die door de plastisch chirurg H.W.H.J. van Tits op 21 augustus 2003 was aangevraagd. VGZ had de aanvraag op 9 oktober 2003 afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare functiestoornissen of van verminkingen als gevolg van ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting, zoals vereist door de Regeling medisch-specialistische hulp Ziekenfondswet.

De rechtbank vernietigde het besluit van VGZ, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat VGZ op 26 juli 2005 alsnog een machtiging voor de borstcorrectie had afgegeven, en dat er inmiddels wel sprake was van een medische indicatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat VGZ de aanvraag terecht had afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de criteria van de Regeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, op 20 september 2006. De Raad benadrukte dat de medische stukken niet aantonen dat het buikwandsurplus van appellante leidt tot functiestoornissen of dat er sprake is van een verminking, zoals vereist door de wet.

Uitspraak

05/1279 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2005, 04/2505 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ)
Datum uitspraak: 20 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Koelewijn, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2006. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
De plastisch chirurg H.W.H.J. van Tits heeft op 21 augustus 2003 ten behoeve van appellante een machtiging aangevraagd voor een plastisch-chirurgische behandeling in de vorm van een borstreductie en een buikwandcorrectie.
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft VGZ overeenkomstig het advies van haar medisch adviseur de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2004 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 oktober 2003 - in overeenstemming met het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) van 12 juli 2004 - ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag het standpunt dat geen sprake is van afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare functiestoornissen of van verminkingen als gevolg van ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting, zodat niet is voldaan aan de indicatievereisten die zijn gesteld in artikel 2 van de Regeling medisch-specialistische hulp Ziekenfondswet (hierna: de Regeling).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep van appellante tegen het besluit van 22 juli 2004 gegrond verklaard en dit besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Appellante heeft de Raad bij brief van 14 december 2005 op de hoogte gesteld van het feit dat VGZ voor de borstcorrectie op 26 juli 2005 alsnog een machtiging heeft afgegeven. VGZ heeft de Raad bij brief van 23 december 2005 medegedeeld dat de medisch adviseur op 18 juli 2005 tot de conclusie is gekomen dat er inmiddels voor de borstreductie wel sprake was van een medische indicatie.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is nog in geschil of appellante op grond van het bepaalde bij of krachtens de Ziekenfondswet aanspraak heeft op vergoeding van een buikwandcorrectie.
In artikel 2 van de Regeling is - voor zover relevant - bepaald dat op een behandeling van plastisch-chirurgische aard slechts aanspraak bestaat indien deze strekt tot correctie van:
a. afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen;
b. verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting;
(…..)
Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, tot het oordeel gekomen dat VGZ de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 2 van de Regeling genoemde criteria. De Raad ziet geen aanleiding om niet van de bevindingen van de medisch adviseur van VGZ van
24 september 2003 uit te gaan. De behandeld chirurg H.W.H.J. van Tits heeft in zijn aanvraag ten aanzien van de borstreductie gesteld dat deze is geïndiceerd door de rugklachten die appellante ondervindt, terwijl ten aanzien van de buikwandcorrectie uitsluitend is aangegeven dat bij appellante sprake is van een buikwandsurplus. Uit de medische stukken blijkt niet dat dit buikwandsurplus bij appellante leidt tot een functiestoornis of dat sprake is van een verminking als bedoeld in de Regeling.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
PR/290806