ECLI:NL:CRVB:2006:AY8725
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. de Mooij
- B.M. Biever-van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om een woonvoorziening in de vorm van een badlift op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1929, een verzoek ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer om een woonvoorziening in de vorm van een badlift toe te kennen, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Dit verzoek werd gedaan op 19 februari 2004. De indicatie-adviseur R. Lubis heeft op 9 maart 2004 een advies uitgebracht waarin hij aangeeft dat appellante lijdt aan artrose en restverschijnselen van een auto-ongeluk in 1973. Hoewel appellante in staat is om in bad te douchen, heeft zij moeite om uit bad te komen. Lubis concludeert echter dat er geen medische indicatie voor een badlift aanwezig is.
Het College heeft op 10 maart 2004 het verzoek van appellante afgewezen, en dit besluit werd op 3 augustus 2004 in het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op 10 maart 2005 de uitspraak van het College bevestigd. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar op de zitting van 9 augustus 2006 zijn partijen niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en concludeert dat het College de aanvraag voor de badlift terecht heeft afgewezen. De Raad stelt vast dat er geen medische noodzaak is aangetoond voor het nemen van een therapeutisch bad. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat indien de situatie van appellante in 2005 is verslechterd, zij een nieuw verzoek kan indienen bij het College. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, op 20 september 2006.