ECLI:NL:CRVB:2006:AY8718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging van het WW-dagloon met terugwerkende kracht en weigering van wettelijke rente over nabetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte de wettelijke rente over een nabetaling had geweigerd. De zaak betreft een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) die aan betrokkene was toegekend met ingang van 3 januari 1994. Appellant had op 23 mei 2003 het WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht verhoogd, maar weigerde de wettelijke rente over de nabetaling. De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was, omdat het eerdere besluit van 24 januari 1994 als onrechtmatig werd aangemerkt.
Appellant erkende de onrechtmatigheid van het besluit, maar stelde dat de gevolgen daarvan voor risico van betrokkene moesten komen, aangezien betrokkene geen rechtsmiddel had aangewend tegen de dagloonvaststelling en pas na lange tijd om herziening had verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen grond was om het besluit van 19 oktober 2004, dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak was genomen, in het hoger beroep te betrekken. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellant wettelijke rente verschuldigd was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006.