ECLI:NL:CRVB:2006:AY8631
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WAO-uitkering toe te kennen, werd bevestigd. Appellant, die sinds 25 juni 2001 met rugklachten uitgevallen was, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 23 april 2002, waarin werd gesteld dat hij de wachttijd van een jaar niet had volbracht en dat zijn verzuim geen verband meer hield met ziekte of gebrek. De verzekeringsarts had geoordeeld dat appellant zijn eigen werk gedurende hele dagen kon verrichten.
Appellant voerde aan dat hij zijn werk slechts vier uur per dag kon hervatten en dat zijn rugklachten hem belemmerden om meer uren te werken. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 28 oktober 2003. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens het hoger beroep werden nieuwe medische stukken overgelegd, waaronder een rapport van neuroloog H.J. Vroon, die stelde dat appellant niet meer dan 50% kon werken. Het Uwv bleef echter bij zijn standpunt.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv in zijn eerdere besluit onjuist had geoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts J. van der Leij had in een rapportage aangegeven dat appellant niet in staat was om gedurende het grootste deel van de werkdag te zitten. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd moesten worden. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen.