ECLI:NL:CRVB:2006:AY8617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en de toepassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in september 1998 door ziekte uitviel als internationaal chauffeur. Hij ontving vanaf 28 september 1999 een WAO-uitkering, vastgesteld op 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2001, waarbij de belastbaarheid van appellant niet gewijzigd werd, bleef de uitkering ongewijzigd. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam. Het Uwv voerde daarop een nieuw arbeidskundig onderzoek uit en concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant van 24 oktober 2001 tot 6 december 2002 op 80 tot 100% moest worden gesteld, en dat hij per 6 december 2001 in de klasse van 65 tot 80% viel.
Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) correct had toegepast bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Appellant stelde in hoger beroep dat het belastbaarheidspatroon onjuist was vastgesteld en dat de geduide functies niet door hem konden worden verricht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv geen aanwijsbaar belang had bij het instellen van beroep tegen de uitspraak van de rechtbank en dat de functie van bestelautochauffeur, ondanks eerdere opmerkingen, nog steeds relevant was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende functies had geduid en dat appellant niet had aangetoond dat hij deze functies niet kon vervullen. De Raad concludeerde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv in stand kon blijven, en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.