ECLI:NL:CRVB:2006:AY8540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2890 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor freelance fotograaf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een freelance fotograaf, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 april 2005. Appellant had bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 4.851,44, voor kosten die samenhangen met zijn werk als fotograaf. Het College heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en noodzakelijk waren voor het bestaan.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 15 augustus 2006 is appellant niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat appellant geen bewijsstukken had overgelegd die de gemaakte kosten konden onderbouwen.

De Raad oordeelt dat, hoewel er mogelijk een relatie bestaat tussen de kosten en het werk van appellant, deze kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden aangemerkt zonder deugdelijke bewijsstukken. De Raad verwijst ook naar een eerdere uitspraak van 11 oktober 2005, waarin soortgelijke overwegingen zijn gemaakt. Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad ziet geen aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 5 september 2006.

Uitspraak

05/2890 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 april 2005, 04/868 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2006. Appellant en zijn gemachtigde zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Bertholet, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant, die werkzaam is als freelance fotograaf, ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet. Op 21 juli 2003 en op 12 december 2003 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor met het werk van fotograaf samenhangende kosten ter hoogte van in totaal € 4.851,44, welke kosten betrekking hebben op respectievelijk de eerste en tweede helft van het kalenderjaar 2003.
Bij twee separate besluiten van 30 januari 2004 heeft het College beide aanvragen afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
Bij besluit van 4 mei 2004 heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van
30 januari 2004 in zoverre gegrond verklaard dat alsnog aan appellant een bedrag van
€ 2.391,32 aan bijzondere bijstand voor bepaalde bedrijfskosten is toegekend. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 mei 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
Het College heeft - zoals ter zitting nog nader is toegelicht - ten aanzien van de onderhavige aanvragen in eerste instantie beoordeeld of er bij de door appellant opgevoerde kosten een relatie bestaat met het werk van freelance fotograaf. Zo dit het geval was, heeft het College vervolgens beoordeeld of de gemaakte kosten noodzakelijk waren voor de uitoefening van dat werk. Voorgaande beoordeling heeft geleid tot verstrekking van bijzondere bijstand voor slechts een deel van de door appellant opgevoerde kosten.
Appellant betoogt - samengevat - dat alle kosten, onder andere die van Gamma, Hema, Hornbach en Praxis zoals opgesomd in zijn beroepschrift, in relatie staan tot zijn werk als freelance fotograaf en dus zakelijke kosten vormen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn werk.
Het betoog van appellant faalt. Daartoe overweegt de Raad dat weliswaar niet kan worden uitgesloten dat er een relatie bestaat tussen de door appellant gemaakte en niet-vergoede kosten en het werk van freelance fotograaf en dat die kosten tevens noodzakelijk zouden kunnen zijn voor de uitoefening van dat werk, maar dat dit vervolgens wel dient te worden vastgesteld aan de hand van bewijsstukken van concrete opdrachten waaraan die kosten zijn gerelateerd. De Raad stelt vast dat appellant dergelijke bewijsstukken niet in het geding heeft gebracht, zodat de in geschil zijnde kosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. De Raad verwijst in dit verband ook nog naar zijn eerder tussen partijen gegeven uitspraak van 11 oktober 2005 (LJN AU4226).
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs
en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg
als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.
HE/2286