ECLI:NL:CRVB:2006:AY8302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3722 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die na een ongeval in 1999 een post traumatische dystrofie had opgelopen, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, het Uwv trok deze uitkering per 29 november 2001 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond en wees ook haar verzoek om schadevergoeding af.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld en op 5 september 2006 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen dat het Uwv niet verplicht was om eerder aangenomen urenbeperkingen opnieuw in het belastbaarheidspatroon op te nemen. De Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde medische rapportages niet aantoonde dat de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen waren onderschat. De functies die aan appellante waren voorgehouden, waren volgens de Raad in overeenstemming met haar beperkingen, en er was geen bewijs dat zij niet in staat was om deze functies uit te oefenen, zelfs niet vanuit een rolstoel. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangedragen in het hoger beroep, en bevestigde daarmee de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

04/3722 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 mei 2004, 02/650 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. B.N. Kloostra, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. H. van der Werff, advocaat te Groningen. Namens het Uwv is niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft aan een haar in november 1999 overkomen ongeval, waarbij ze aan haar rechterenkel gewond is geraakt, een post traumatische dystrofie overgehouden. Zij kon daardoor haar werk als horecamedewerkster niet meer verrichten. Na afloop van de voor haar geldende wachttijd van een jaar heeft het Uwv aan haar met ingang van 18 november 2000 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 november 2001 ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante op 29 november 2001 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 15%.
Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard en het namens appellante ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
De Raad onderschrijft de overweging van de rechtbank dat het Uwv niet gehouden was om de eerder aangenomen urenbeperking wederom in het belastbaarheidspatroon op te nemen. Voorts is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat uit de door appellante overgelegde rapportage van 20 augustus 2003, die ten behoeve van een particuliere schadeverzekering is opgesteld door de orthopedisch chirurg dr. A. de Gast en de anesthesioloog prof. dr. W.W.A. Zuurmond, niet is af te leiden dat de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen zijn onderschat. De aan appellante voorgehouden functies zijn naar het oordeel van de Raad, mede in aanmerking genomen de toelichting in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 mei 2002, in overeenstemming met de vastgestelde beperkingen, waarbij de Raad evenals de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat appellante die functies zittend in een rolstoel kan verrichten en daarbij het rechterbeen gestrekt kan houden. Voorzover het nodig is om in die functies incidenteel op te staan of iets uit de kast te pakken of van de grond op te rapen, blijkt uit het dossier niet dat appellante hier niet toe in staat zou zijn. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd bevat naar het oordeel van de Raad geen nieuwe gezichtspunten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2006.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.S.G. Staal.
MH