ECLI:NL:CRVB:2006:AY8227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging WW-dagloon met terugwerkende kracht en weigering vergoeding wettelijke rente
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 april 2003. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte de vergoeding van wettelijke rente over een nabetaling had geweigerd. Appellant had eerder, op 27 januari 1994, aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, maar had op 4 april 2002 het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd. De weigering om wettelijke rente te vergoeden over deze nabetaling werd door de rechtbank als onrechtmatig beschouwd, en zij oordeelde dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar op onjuiste gronden. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van het besluit van 27 januari 1994 voor risico van betrokkene dienen te komen. Appellant erkent dat de beslistermijn op het verzoek van betrokkene van 5 oktober 2001 is overschreden, maar meent dat hij pas vanaf 1 januari 2002 gehouden is tot vergoeding van wettelijke rente.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar met de aantekening dat appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens wordt appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, op 31 augustus 2006.