ECLI:NL:CRVB:2006:AY8225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging van het WW-dagloon met terugwerkende kracht en weigering van wettelijke rente over nabetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 april 2003. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte de wettelijke rente over de nabetaling van het WW-dagloon had geweigerd. Appellant had eerder, op 14 januari 1994, aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, en op 19 maart 2002 het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd. Echter, bij besluit van 26 maart 2002 weigerde appellant de wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, wat leidde tot de rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar op andere gronden dan de rechtbank had aangevoerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank weliswaar terecht had vastgesteld dat het besluit van 14 januari 1994 onrechtmatig was, maar dat de gevolgen van deze onrechtmatigheid voor rekening van betrokkene moesten komen. De Raad bevestigde dat appellant een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van betrokkene, maar dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan op 31 augustus 2006 door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de wettelijke beslistermijn overschreden was, maar dat dit niet leidde tot een toewijzing van de gevraagde wettelijke rente over de nabetaling. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze was aangevochten, en de proceskostenveroordeling uitgesproken.