ECLI:NL:CRVB:2006:AY8158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3138 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante had een WAO-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2001 herzien naar minder dan 15%, wat leidde tot intrekking van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en is uiteindelijk in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 september 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante op een juiste wijze heeft vastgesteld. De Raad benadrukt dat de diagnose op zich minder relevant is; het gaat erom wat de mogelijkheden van appellante zijn. De Raad concludeert dat de geduide functies, ondanks de beperkingen van appellante, door haar kunnen worden vervuld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier T.S.G. Staal. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de verschillende diagnoses en de geschiktheid van de geduide functies, zorgvuldig gewogen, maar komt tot de conclusie dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante in staat is om de functies uit te oefenen, ondanks haar beperkingen.

Uitspraak

04/3138 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2004, 02/2584 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. drs. J.L.J.M. van de Mortel, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft op dit verweerschrift gereageerd.
Het Uwv heeft bij schrijven van 22 maart 2006 gereageerd op een tweetal door de Raad schriftelijk gestelde vragen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2006. Namens appellante is mr. Van de Mortel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellante is per 2 april 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Nadat appellante op 14 maart 2001 is onderzocht door een bij het Uwv werkzame verzekeringsgeneeskundige, heeft een bij het Uwv werkzame arbeidsdeskundige op 22 augustus 2001 in een gesprek met appellante de arbeidsmogelijkheden van appellante onderzocht. Dit heeft geleid tot het besluit van 31 augustus 2001 waarbij de arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 oktober 2001 werd herzien en op minder dan 15% werd gesteld tengevolge waarvan de WAO-uitkering werd ingetrokken. Naar aanleiding van de daartegen gerichte bezwaren heeft het Uwv appellante onder meer laten onderzoeken door neuroloog J. Vos te Amsterdam. Het Uwv heeft vervolgens het besluit van 31 augustus 2001 bij het thans bestreden van 25 april 2002 herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 juni 2002 gesteld op 55 tot 65%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat bij vaststelling van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding rekening is gehouden met haar beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank konden de aan appellante geduide functies door haar worden verricht. De geconstateerde overschrijdingen in de belastbaarheid zijn volgens de rechtbank gemotiveerd besproken terwijl naar het oordeel van de rechtbank appellante aan de bij de geduide functies vereiste diploma- of niveauvereisten voldoet.
In hoger beroep heeft appellante onder meer gesteld dat de deskundige en de behandelend sector diverse diagnoses hebben. Verder wordt er op gewezen dat slechts de niet-voorkeursarm belastbaar is en dat de geduide functies en de daarbij behorende belastbaarheidspatronen niet voor eenarmige personen geldig zijn. Volgens appellante kunnen de voorgehouden functies door haar dan ook niet worden uitgeoefend. Voorts wijst appellante er op dat haar opleidingsniveau van dien aard is dat zij in ieder geval één van de geduide functies niet kan uitoefenen. Tenslotte wijst zij er, mede aan de hand van een door haar ingeschakelde neuroloog op dat bij uitvoering van de geduide werkzaamheden de door haar ondervonden beperkingen verder zullen toenemen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv de medische beperkingen van appellante op een juiste wijze heeft vastgesteld. Daarbij wijst de Raad er, met het Uwv, op dat de diagnose op zich minder van belang is, nu het vanuit het oogpunt van de WAO primair de vraag is wat de mogelijkheden van appellante zijn. In dat verband is evenmin van belang dat appellante, bij het verrichten van de haar geduide werkzaamheden, mogelijk klachten aan haar linkerarm ontwikkelt dan wel dat thans sprake is van toegenomen klachten, omdat de mogelijkheden van appellante dienen te worden beoordeeld naar de datum in geding, in casu 12 juni 2002 en op die datum van beperkingen van de linkerarm niet gebleken is.
De Raad is voorts van oordeel dat de geduide functies de bij appellante vastgestelde mate van belastbaarheid niet overschrijden. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende overtuigend aangetoond dat appellante die functies, ondanks de beperkte mogelijkheden van de rechterarm, kan vervullen. Ten aanzien van de Medewerkster telefoonpost (FB-code 3802) volgt de Raad het Uwv in de toelichting dat de bediening van het toetsenbord beperkt blijft tot het intoetsen van nummers en dat dit met één hand kan geschieden, terwijl uit de functiebeschrijving evenmin blijkt dat veelvuldig beide handen gebruikt dienen te worden. Ten aanzien van de brugwachter (FB-code 9734) volgt uit de functiebeschrijving en de door het Uwv gegeven toelichting dat deze functie eenarmig kan worden uitgeoefend terwijl van de zijde van de werkgever een korte nautische cursus wordt verstrekt. Dat appellante niet over een opleidingsniveau zou beschikken dat aansluit bij de geduide functies is de Raad niet gebleken. Het Uwv heeft voorts overtuigend aangegeven om welke reden, ondanks de markering ten aanzien van het dwingend werktempo bij de functie van telefoniste (FB-code 3804), appellante die functie kan uitoefenen.
De Raad acht het tenslotte, gelet op de door het Uwv verstrekte toelichting, eveneens geoorloofd dat appellante functies in wisselende diensten zijn voorgehouden.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.S.G. Staal.