ECLI:NL:CRVB:2006:AY8053
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de afwijzing van haar aanvraag voor een WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 augustus 2006 uitspraak gedaan. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante na de wettelijke wachttijd van 52 weken niet ongeschikt was voor haar eigen werk als remedial teacher, dat zij voor haar uitval in een omvang van negen uur per week verrichtte.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv niet op een ontoereikende of onjuiste medische grondslag berustte. In hoger beroep voerde appellante aan dat er medische beperkingen waren die niet waren meegenomen in de beoordeling. De Raad stelde echter vast dat de verzekeringsarts had geoordeeld dat appellante niet ongeschikt was voor haar eigen werk, en dat er geen noodzaak was voor een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te stellen. De Raad benadrukte dat de geschiktheid voor het eigen werk door de verzekeringsarts zelfstandig kan worden vastgesteld, zonder dat een arbeidskundig onderzoek noodzakelijk is, zolang er een duidelijk beeld is van de aard en zwaarte van het werk.
Appellante voerde ook aan dat haar medische situatie op de datum in geding niet correct was ingeschat. De Raad kon deze stelling niet volgen, aangezien de medische informatie die na de datum in geding was verkregen, niet relevant was voor de beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.