ECLI:NL:CRVB:2006:AY8051
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding griffierecht
In deze zaak gaat het om het verzet van appellant tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2006, waarin zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had op 20 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De Centrale Raad oordeelde dat het griffierecht van € 105,-- niet tijdig was betaald, binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 24 april 2006. Appellant heeft verzet aangetekend, maar is niet verschenen op de zitting van 5 september 2006, waar het College ook niet vertegenwoordigd was.
De Raad overweegt dat de eerdere uitspraak berustte op het feit dat appellant niet binnen de gestelde termijn het griffierecht had voldaan. In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat hij financiële problemen had, maar de Raad kon hier geen aanknopingspunten in vinden. Appellant had niet tijdig om uitstel van betaling verzocht en zijn mededeling dat het griffierecht eind juni zou worden betaald, kwam te laat. De Raad concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep terecht was en dat het verzet ongegrond is.
De Raad benadrukt dat de wetgever niet wordt belemmerd om een betalingstermijn voor griffierechten voor te schrijven en dat de toegang tot de rechter niet wezenlijk wordt aangetast door de verplichting om griffierechten tijdig te betalen. De Raad wijst erop dat indien er betalingsproblemen zijn, een verzoek tot verlenging van de termijn kan worden ingediend. De uitspraak van de Raad is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier M. Pijper en is openbaar uitgesproken op 8 september 2006.