ECLI:NL:CRVB:2006:AY8034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Weigering van AAW-uitkering wegens niet voldoen aan inkomenseis
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 juni 2004, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellant niet voldeed aan de inkomenseis, zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de AAW. De rechtbank oordeelde dat appellant niet overtuigend had aangetoond dat hij in de periode voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid voldoende tijd aan studie had besteed.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de stellingen van appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant niet had aangetoond dat hij meer dan de helft van zijn beschikbare tijd aan studie had besteed. De Raad wees erop dat het feit dat appellant niet in staat was om bewijs te leveren voor zijn stellingen, zijn eigen verantwoordelijkheid was, aangezien hij zijn aanvraag voor de AAW-uitkering pas meer dan 12 jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid had ingediend.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in aanwezigheid van griffier T.S.G. Staal.