ECLI:NL:CRVB:2006:AY8032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6773 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak gaat het om de vraag of de WW-uitkering van betrokkene terecht blijvend geheel is geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. Betrokkene was sinds 6 mei 1998 in dienst bij Digi Nederland B.V. als productiemedewerker. Op 9 juni 2004 ontbond de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk, met een vergoeding van € 2.000,--. Betrokkene diende op 28 juni 2004 een aanvraag voor een WW-uitkering in, maar deze werd op 23 augustus 2004 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) geweigerd. Het UWV stelde dat betrokkene verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij goederen van de werkgever zonder toestemming had verzameld met de intentie deze mee te nemen. Het UWV handhaafde dit standpunt in een bestreden besluit op 11 februari 2005, ondanks het bezwaar van betrokkene.

De rechtbank Haarlem oordeelde dat de feiten onvoldoende grond vormden voor de conclusie dat betrokkene redelijkerwijs had kunnen voorzien dat zijn gedrag tot beëindiging van het dienstverband zou leiden. De rechtbank erkende dat betrokkene niet correct had gehandeld, maar concludeerde dat hij niet had benadeeld of zichzelf had verrijkt ten koste van de werkgever. Betrokkene had zijn voornemen om de goederen mee te nemen niet uitgevoerd en had geen waarschuwing ontvangen.

In hoger beroep handhaafde het UWV zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene zich verwijtbaar had gedragen door goederen zonder toestemming te verzamelen. De Raad concludeerde dat betrokkene had moeten begrijpen dat zijn gedrag het vertrouwen van de werkgever zou schaden en dat dit tot beëindiging van het dienstverband kon leiden. De Raad verwierp de stelling van betrokkene dat er al een gespannen arbeidsverhouding was en dat hij niet in overwegende mate verantwoordelijk was voor zijn werkloosheid. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

05/6773 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2005, 05-1152, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 6 september 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.C. Rietveld, advocaat te Purmerend, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. P. Nicolai, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers- verzekeringen. Betrokkene is, na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Rietveld voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
1.1. Betrokkene was sedert 6 mei 1998, laatstelijk als productiemedewerker, in dienst van Digi Nederland B.V. (hierna: werkgever), een bedrijf dat is gespecialiseerd in de productie, reparatie, onderhoud en verkoop van weegapparatuur. Bij beschikking van 9 juni 2004 heeft de kantonrechter te Zaandam de tussen betrokkene en zijn werkgever bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 30 juni 2004 voorwaardelijk ontbonden, waarbij aan betrokkene ten laste van de werkgever een vergoeding is toegekend van € 2.000,-- bruto.
1.2. Op 28 juni 2004 heeft betrokkene een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Bij besluit van 23 augustus 2004 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat zijn WW-uitkering blijvend geheel wordt geweigerd omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden, doordat hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
1.3. Bij het bestreden besluit van 11 februari 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 augustus 2004 ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat uit onderzoek is gebleken dat het dienstverband is geëindigd omdat betrokkene afgekeurde goederen, welke aan de werkgever toebehoorden, in het struikgewas achter de perscontainer heeft neergezet met de bedoeling deze goederen mee naar huis te nemen. Volgens appellant heeft betrokkene moeten begrijpen dat dit gedrag voor de werkgever aanleiding zou kunnen zijn de dienstbetrekking met hem te beëindigen.
1.4. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de onbetwiste feiten onvoldoende grond vormen om aan te nemen dat betrokkene redelijkerwijs heeft kunnen voorzien dat zijn dienstverband beëindigd zou worden. Volgens de rechtbank was weliswaar duidelijk dat betrokkene niet correct heeft gehandeld, maar is niet vast komen te staan dat hij zijn werkgever heeft benadeeld dan wel zichzelf heeft verrijkt ten koste van zijn werkgever. Immers, betrokkene is zelf tot inkeer gekomen en heeft afgezien van het zich daadwerkelijk toe-eigenen van de componenten. Onder die omstandigheden moet het er volgens de rechtbank voor worden gehouden dat betrokkene, zonder een daaraan voorafgaande waarschuwing, niet redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat zijn gedrag tot beëindiging van het dienstverband kon leiden.
1.5. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd en gesteld dat, gelet op de omstandigheden waaronder de goederen zijn weggezet, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat betrokkene zich bewust was van de risico’s welke zijn handelwijze met zich meebracht en redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat zijn gedrag de beëin- diging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Daarbij doet niet ter zake dat de poging uiteindelijk niet heeft geleid tot benadeling van de werkgever. Voorts heeft appellant gesteld dat niet is komen vast te staan dat betrokkene is teruggekomen van zijn besluit tot het zich daadwerkelijk toe-eigenen van de goederen.
2. De Raad overweegt het volgende.
2.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de Raad als vaststaand aan dat betrokkene een aantal aan de werkgever toebehorende goederen (afgekeurde componenten) zonder diens toestemming heeft verzameld in een doos in het struikgewas op het bedrijfsterrein met de bedoeling deze goederen mee te nemen.
2.2. Naar het oordeel van de Raad heeft betrokkene zich hiermee reeds zodanig verwijtbaar gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Betrokkene heeft moeten begrijpen dat hij door zijn handelwijze het vertrouwen van zijn werkgever zodanig zou schaden dat deze het dienstverband niet zou willen voortzetten. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat sommige van de bedoelde goederen door de werkgever bestemd waren te worden vernietigd om te voorkomen dat zij in het handelsverkeer zouden worden gebracht. Aan het zojuist overwogene doet niet af dat betrokkene uiteindelijk zijn voornemen om de goederen mee te nemen niet heeft uitgevoerd en zijn werkgever niet heeft benadeeld.
2.3. Uit de beschikbare gegevens heeft de Raad niet kunnen afleiden dat betrokkene op enig moment tot inkeer is gekomen en heeft afgezien van het zich toe-eigenen van de goederen. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij zich na verloop van tijd wel afvroeg waarmee hij bezig was, maar dat heeft er niet toe geleid dat hij op zijn schreden is teruggekeerd en de doos met goederen heeft weggehaald uit het struikgewas en in de daarvoor bestemde container heeft geleegd. Uiteindelijk heeft de werkgever de doos met goederen in het struikgewas gevonden.
2.4. Naar aanleiding van de stelling van betrokkene dat reeds sprake was van een gespannen arbeidsverhouding waarbij de werkgever een stok zocht om hem mee te slaan, merkt de Raad op dat zulks voor betrokkene reden te meer had moeten zijn zich te onthouden van gedragingen welke mogelijk tot ontslag zouden kunnen leiden.
2.5. In hetgeen van de zijde van betrokkene naar voren is gebracht heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de werkloosheid hem niet in over- wegende mate kan worden verweten.
3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit van 11 februari 2005 dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.R.S. Bacon.
SG
29/8