ECLI:NL:CRVB:2006:AY7685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7262 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 30 november 2005 was genomen. Dit besluit betrof de terugvordering van een teveel betaalde uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). Appellante ontving sinds 1 november 1989 een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer. Na een melding van de Stichting administratie Indonesische pensioenen (SAIP) over een andere uitkering die appellante ontving, heeft de verweerster vastgesteld dat appellante tussen 1 februari 2003 en 1 april 2005 een bedrag van € 15.502,49 teveel had ontvangen. Dit leidde tot een negatieve bijstelling van de uitkering en een terugvordering van het teveel betaalde bedrag. Na bezwaar werd de terugvordering beperkt tot € 3.620,22 over de periode van 1 januari tot 1 juli 2004.

Tijdens de zitting op 20 juli 2006 was appellante niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. Appellante voerde aan dat de fout in de uitkering te wijten was aan administratieve onzorgvuldigheid van verweerster, aangezien zij tijdig had gemeld dat zij een andere uitkering ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de administratieve uitwerking van de beschikking van verweerster een voorlopig karakter heeft en dat de terugvordering rechtmatig was, gezien de bepalingen in de WUBO. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M. Greebe als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006.

Uitspraak

05/7262 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 31 augustus 2006
I PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 30 november 2005, kenmerk JZ/Z/80/2005, door verweerster te haren aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2006. Aldaar is appellante, met voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken is aan appellante ingaande 1 november 1989 op grond van de Wet een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer toegekend.
Aan de hand van een in juni 2004 verkregen opgave van de Stichting administratie Indonesische pensioenen (SAIP) over een aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (AOR) heeft verweerster vastgesteld dat aan appellante over de periode van 1 februari 2003 tot 1 april 2005 een bedrag van € 15.502,49 teveel aan periodieke uitkering is uitbetaald. Dit heeft - voorzover in dit geding van belang - bij de definitieve berekeningsbeschikking voor het jaar 2004 d.d. 30 april 2005, en het daarbij behorende nader bericht d.d. 18 april 2005, geleid tot een negatieve bijstelling van de over dat jaar voorlopig berekende periodieke uitkering en tot terugvordering van het teveel betaalde bedrag. Na bezwaar heeft verweerster bij het nu bestreden besluit de terugvordering beperkt tot het teveel betaalde bedrag over de periode van 1 januari tot 1 juli 2004, zijnde een bedrag van € 3.620,22.
In beroep is namens appellante aangevoerd - kort samengevat - dat het uitsluitend aan administratieve onzorgvuldigheid van verweerster is te wijten dat haar periodieke uitkering aanvankelijk op een te hoog bedrag werd vastgesteld, nu zij verweerster onverwijld op de hoogte had gesteld van aanvraag en toekenning van de AOR-uitkering.
In dit geding is aan de orde de vraag of, gelet op hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad beantwoordt die vraag op grond van de navolgende overwegingen bevestigend.
Ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wet draagt de administratieve uitwerking van een beschikking van verweerster in een berekeningsbeschikking een voorlopig karakter, en wordt deze in het kalenderjaar volgend op het jaar waarin die berekeningsbeschikking is afgegeven definitief vastgesteld. Ingevolge artikel 63, aanhef en onder a, van de Wet wordt bij herziening ten nadele van een betrokkene het teveel betaalde niet teruggevorderd tenzij de herziening betrekking heeft op een beschikking die een voorlopig karakter droeg als bedoeld in, onder meer, artikel 60 van de Wet.
De Raad stelt vast dat de definitieve vaststelling van de aan appellante over het jaar 2004 toekomende periodieke uitkering overeenkomstig deze bepalingen heeft plaatsgevonden. Nu uit die vaststelling bleek dat ingevolge de voorlopige berekening aan appellante teveel is uitbetaald, ontstond daarmee - gezien hetgeen dwingend is bepaald in artikel 63, aanhef en onder a, voormeld - voor verweerster de verplichting om tot terugvordering van het teveel betaalde over te gaan. De vraag of terzake aan appellante enig verwijt kan worden gemaakt is hierbij niet van belang.
Overigens heeft verweerster niet alleen erkend dat zij in het geval van appellante bij de administratieve verwerking van haar gegevens is tekortgeschoten, maar heeft zij - onverplicht - ook ongeveer de helft van het over 2004 terug te betalen bedrag kwijtgescholden. Tevens heeft verweerster afgezien van terugvordering van het over het jaar 2003 teveelbetaalde bedrag.
Het beroep kan gezien het vorenstaande niet slagen.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.D. van Dissel-Singhal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
9.08