ECLI:NL:CRVB:2006:AY7598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6191 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag en terugwerkende kracht in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om het recht op kinderbijslag voor de jongste zoon van appellante, Xander, geboren op 30 mei 1993. Appellante heeft sinds de geboorte van haar oudste zoon Jasper op 23 april 1991 kinderbijslag ontvangen, maar heeft pas op 28 mei 2003 contact opgenomen met de Sociale verzekeringsbank (Svb) om te melden dat zij geen kinderbijslag ontving voor Xander. De Svb heeft deze mededeling als een aanvraag om kinderbijslag aangemerkt en heeft op 22 augustus 2003 kinderbijslag voor Xander toegekend met terugwerkende kracht tot het tweede kwartaal van 2002. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door de Svb ongegrond werd verklaard. De rechtbank Zwolle heeft de beslissing van de Svb bevestigd in haar uitspraak van 5 oktober 2004.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er slechts één recht op kinderbijslag bestaat dat ontstaat door de vaststelling van het recht voor het eerste kind, en dat het niet tijdig indienen van de aanvraag voor Xander niet aan haar valt toe te rekenen. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het recht op kinderbijslag per kind dient te worden vastgesteld en dat appellante vanaf de geboorte van Xander op de hoogte had moeten zijn van haar mogelijke aanspraak op kinderbijslag. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat zou rechtvaardigen dat de Svb de kinderbijslag met verdergaande terugwerkende kracht zou toekennen.

De Raad heeft ook geoordeeld dat de Svb niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door geen actief onderzoek te doen naar de aanspraak op kinderbijslag voor Xander, gezien het aantal meldingen dat de Svb ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen. De uitspraak is gedaan op 25 augustus 2006.

Uitspraak

04/6191 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 5 oktober 2004, 04/219 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 25 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Ferouge, belastingsadviseur te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006. Namens appellante is verschenen mr. Ferouge. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt sinds de geboorte van haar oudste zoon Jasper op 23 april 1991 kinderbijslag ten behoeve van dit kind. Op 30 mei 1993 is haar jongste zoon Xander geboren. Naar aanleiding van de ontvangst van een uitkeringsspecificatie heeft appellante zich op 28 mei 2003 telefonisch tot de Svb gewend met de mededeling geen kinderbijslag te ontvangen voor Xander. Na de vaststelling dat Xander niet in haar administratie voorkwam en nooit kinderbijslag voor hem is toegekend, heeft de Svb de telefonische mededeling van appellante aangemerkt als een aanvraag om kinderbijslag.
Bij besluit van 22 augustus 2003 heeft de Svb met ingang van het tweede kwartaal van 2002 kinderbijslag voor Xander aan appellante toegekend.
Bij besluit van 10 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) - in welk geval de Svb bevoegd is de kinderbijslag met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen - nu appellante de geboorte van Xander niet bij de Svb heeft gemeld. Voorts is overwogen dat appellante uit het feit, dat zij na de geboorte van haar jongste zoon niet méér kinderbijslag ontving alsook uit de mailing die zij destijds heeft ontvangen met daarbij vermeld de kinderbijslagbedragen, had kunnen afleiden dat zij slechts voor één kind kinderbijslag ontving.
De rechtbank heeft dit standpunt bij de aangevallen uitspraak onderschreven.
In hoger beroep is namens appellante betoogd dat er slechts één recht op kinderbijslag bestaat, dat ontstaat door vaststelling van het recht op kinderbijslag ten behoeve van het eerste kind. In geval er meer kinderen volgen heeft dit volgens appellante geen invloed op het recht op kinderbijslag, maar slechts op de hoogte daarvan. Voorts is sprake van een bijzonder geval omdat het niet tijdig indienen van de aanvraag om kinderbijslag voor haar jongste zoon niet aan appellante valt toe te rekenen. Tot slot is betoogd dat de Svb in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld doordat zij naar aanleiding van de uitwisseling van de gegevens met de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) op
23 juni 1995 niet actief informatie heeft ingewonnen bij appellante naar een mogelijke aanspraak op kinderbijslag voor Xander.
Tussen partijen is ook in hoger beroep in geschil of de Svb terecht eerst met ingang van het tweede kwartaal van 2002 kinderbijslag voor Xander heeft toegekend.
De Svb heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 14, derde lid, van de AKW. Ingevolge dit artikellid kan het recht op kinderbijslag niet worden vastgesteld over tijdvakken gelegen voor één jaar voorafgaande aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag om kinderbijslag is ingediend. In de tweede volzin van dit artikellid is voorts bepaald dat de Svb in bijzondere gevallen bevoegd is af te wijken van het bepaalde in de eerste volzin.
De Raad stelt voorop dat uit artikel 7, eerste lid, onder a, van de AKW, waarin onder meer is bepaald dat de verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een eigen kind, een aangehuwd kind en een pleegkind dat jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort, blijkt dat het recht op kinderbijslag per kind dient te worden vastgesteld. Het betoog van appellante dat slechts één recht op kinderbijslag bestaat kan dan ook niet slagen. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb dan ook terecht het geschil beoordeeld in het kader van artikel 14 van de AKW, waarin is bepaald dat het recht op kinderbijslag op aanvraag wordt vastgesteld.
Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de door appellante aangevoerde redenen waarom eerst in mei 2003 een aanvraag om kinderbijslag voor Xander is ingediend, niet kunnen leiden tot de slotsom dat sprake is van een bijzonder geval. Daarbij acht de Raad van belang dat appellante vanaf de geboorte van haar oudste zoon bekend was met haar mogelijke aanspraak op kinderbijslag. Voorts had het appellante uit eerder toegezonden uitkeringsspecificaties, publicaties over de hoogte van de kinderbijslagbedragen en het feit dat de hoogte van de toegekende kinderbijslag na de geboorte van Xander geen wijziging heeft ondergaan, kenbaar kunnen zijn dat zij geen kinderbijslag voor Xander ontving. De Raad kan hieruit niet anders concluderen dan dat de reden voor de late aanvraag is gelegen in het feit dat appellante niet oplettend genoeg is geweest. Nu er geen sprake is van een bijzonder geval, komt de Raad niet toe aan de beantwoording van de vraag of sprake is van hardheid.
Tot slot is de Raad van oordeel dat uit het enkele feit dat de Svb op 23 juni 1995 op geautomatiseerde wijze bericht heeft ontvangen over het aanzetten van de afnemersindicatie voor Xander, voor de Svb geen verdere onderzoeksplicht voortvloeit naar een mogelijke aanspraak op kinderbijslag voor dit kind. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de Svb destijds voor alle bij de gemeenten ingeschreven kinderen een dergelijke melding heeft ontvangen, het een aanzienlijk aantal meldingen betrof en de afnemersindicatie niet gericht was op een individuele beoordeling.
Het vorenstaande brengt mee dat de Svb terecht heeft besloten dat eerst met ingang van het tweede kwartaal van 2002 aanspraak bestaat op kinderbijslag voor Xander. Dit betekent dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A. Kovács .
MK