ECLI:NL:CRVB:2006:AY7488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-1054 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en indeling in arbeidsongeschiktheidsklasse

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren op 12 oktober 1952, heeft in het verleden gewerkt als autospuiter en is sinds 1978 arbeidsongeschikt door astmatische klachten en psychische problemen. In 2001 heeft een arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd die appellant zou kunnen vervullen, wat leidde tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank heeft de medische grondslag van het besluit niet onjuist geacht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 augustus 2006 behandeld. Tijdens de zitting is appellant niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad heeft de medische rapportages en de argumenten van het Uwv beoordeeld. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen op basis van de beschikbare gegevens terecht hebben geoordeeld dat appellant op de datum in geding niet voldeed aan het criterium 'geen benutbare mogelijkheden'. De Raad heeft echter geconstateerd dat de functie van assemblagemedewerker, die eerder als passend werd aangemerkt, niet geschikt is voor appellant vanwege de tijdsdruk die deze functie met zich meebrengt. Hierdoor is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet kan standhouden.

De Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd en appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn vastgesteld op € 966,-, en dient het Uwv het griffierecht van € 116,- te vergoeden.

Uitspraak

04/1054 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2004, 02/4153 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E.A.A. Charry, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Appellant, geboren op 12 oktober 1952, heeft laatstelijk in Nederland gedurende 40 uur per week gewerkt als autospuiter. Appellant is in die werkzaamheden uitgevallen met astmatische klachten. Aan hem is met ingang van 17 oktober 1978, onder meer, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. In 1983 is appellant geremigreerd naar Turkije. In rapporten van de Sosyal Sigortalar Kurumu (SSK) uit november 1983 en juni 1995 wordt, naast de longziekte, als diagnose gesteld: chronische depressie (psychosomatisch type). In laatstgenoemde rapportage wordt de prognose slecht genoemd. In januari 1996 concludeert de verzekeringsarts Van Oort op die grondslag dat appellant op medische gronden niet meer in staat is te achten om te hervatten in loonvormende arbeid. Bij besluit van 7 juni 1996 is de mate van appellants arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%.
Op verzoek van het Uwv is appellant op 29 maart 2001 onderzocht in de Keçiören Polikliniek in Ankara. De psychiater M.E. Tunca concludeert tot een depressieve stoornis met afhankelijke en obsessieve persoonlijkheidstrekken. Hij acht de functionaliteit van appellant in middelmatige mate verstoord. Appellant dient geen werkzaamheden uit te voeren die de psychiatrische verschijnselen op een negatieve manier beïnvloeden.
De longarts N.N. Kucukosmanoglu acht appellant geschikt voor werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met zijn longklachten. Op grond van de bevindingen van het onderzoek is een TH-214-formulier opgesteld. Op die basis heeft de verzekeringsarts L.J. Schaap blijkens een rapportage van 18 mei 2001 een belastbaarheidspatroon opgesteld. De arbeidsdeskundige J. Zoetelief heeft vervolgens op 29 mei 2001 voor appellant passend geachte functies geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is door hem bepaald op 22.
Op 31 juli 2001 is appellant op zijn verzoek nogmaals onderzocht in de Keçiören Polikliniek. De psychiater M.E. Tunca concludeert nu tot een schizo-affectieve stoornis (schizo-depressie) en schizoïde persoonlijkheidstrekken. Hij acht de functionaliteit van appellant in zware mate verstoord. Men heeft de indruk dat appellant in de huidige psychiatrische toestand geen werkzaamheden kan verrichten, aldus Tunca. De longarts N.N. Kucukosmanoglu komt tot dezelfde bevindingen als in maart 2001.
In een steeksproefgewijze evaluatie van de onderzoeken in de Keçiörenkliniek is appellant (ook) onderzocht door de verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk. Op basis van zijn eigen observatie van het gedrag appellant concludeert Van Eldijk dat de indruk wordt gewekt dat er sprake is van een sterk wilsgestuurde component. Een dermate ernstige situatie dat er sprake zou zijn van geen benutbare mogelijkheden acht Van Eldijk niet aanwezig. Er is immers geen sprake van een ziekenhuisopname, chronische bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid of een zeer ingeperkt persoonlijk en/of sociaal functioneren. Wel zijn de psychiatrische gegevens dusdanig dat aannemelijk is dat appellant in psychische zin beperkt is. Het door de verzekeringsarts Schaap opgestelde belastbaarheidpatroon wordt, wat betreft de psychische component, door hem aangescherpt.
De arbeidsdeskundige J. Zoetelief heeft vervolgens op 21 november 2001 voor appellant een zestal passend geachte fb-codes geselecteerd. Het betreft de fb-codes: 8463 (samensteller), 8364 (metaalperser), monteur (8538), 5522 (schoonmaker), 8539 (samensteller) en 9717 (inpakker). Op basis van een maatmaninkomen van f 24,37 en, na toepassing van de reductiefactor, een resterende verdiencapaciteit van f 19,53 per uur, wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaald op 19,9. Bij vooraankondiging van 21 november 2001 is aan appellant de uitkomst van de schatting medegedeeld. Bij besluit van 19 december 2001 is aan appellant bericht dat hij met ingang van 26 juni 2002 is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
In bezwaar is door appellant aangegeven dat hij al jaren ziek is. Ingestuurd worden rapportages gedateerd 21 januari 2002 van de behandelend longarts dr. N. Kirisci en de behandelend psychiater dr. A. Unluturk.
De bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman rapporteert op 10 juni 2002 op basis van de voorhanden medische gegevens. Hekkelman merkt op dat de in bezwaar ingestuurde gegevens geen nieuwe gezichtspunten geven. Hekkelman deelt de mening van Van Eldijk dat appellant in principe niet voldoet aan de uitsluitingscriteria van de standaard 'geen benutbare mogelijkheden'. Wel acht hij een nadere motivering nodig van de markeringen in de onderscheiden functies. In een rapportage van 26 juni 2002 motiveert Van Eldijk waarom de onderscheiden functies voor appellant medisch als passend zijn aan te merken. De bezwaararbeidsdeskundige J. Veugelaers herziet blijkens een rapportage van 22 november 2002 (deels) de arbeidskundige grondslag van het besluit van 19 december 2001. Het maatmaninkomen wordt nu berekend op
f 25,91 (€ 11,76) per uur. Afgezet tegen de mediane loonwaarde van € 8,86, wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage nu 24,7. De indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% kan worden gehandhaafd.
Bij besluit op bezwaar van 12 augustus 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het besluit van 19 december 2001 gehandhaafd.
In de loop van de beroepsfase is appellant naar Nederland gekomen. Aldaar heeft hij diverse medische onderzoeken ondergaan. Door appellant is onder meer in het geding gebracht een verklaring van de psychiater A. Lisei van 28 januari 2003. Lisei verklaart dat appellant sinds november 2002 bij hem in behandeling is wegens een al lang bestaand depressief toestandbeeld. De huisarts van appellant verklaart op 5 februari 2003 dat hij appellant sinds 6 december 2002 kent. Appellant komt op hem over als een uiterst depressieve man met een zeer ernstige astma/copd. Bezwaarverzekeringsarts Hekkelman weerspreekt in een rapportage van 24 oktober 2003 dat er sprake zou zijn van een zeer ernstige longaandoening. De algehele situatie van appellant lijkt recentelijk niet wezenlijk gewijzigd. Appellant blijkt zeer wel in staat om zichzelf te redden. Hij voldoet hiermee niet aan de standaard 'geen benutbare mogelijkheden' en er is geen reden terug te komen op de bestreden beslissing.
Door appellant zijn nog brieven in het geding gebracht van zijn huisarts, de zenuwarts B.J.M. Franssen en de longarts F.H. Krouwels. Uit deze verklaringen komt naar voren dat appellant lijdt aan astmatische klachten en dat hij - in toenemende mate - depressief is. Ter zitting van de rechtbank op 21 november 2003 is namens het Uwv onder meer opgemerkt dat er mogelijk sprake is van een toename van de arbeidsongeschiktheid na de datum in geding. Dit zou van belang kunnen zijn bij een nieuwe aanvraag van appellant.
De rechtbank heeft geen reden gezien de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. Met betrekking tot de in beroep overgelegde medische informatie merkt de rechtbank op dat daaruit niet dan wel onvoldoende valt op te maken dat er bij appellant op de hier aan de orde zijnde datum sprake is van medische beperkingen voor het verrichten van arbeid die verder gaan dan de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld. Ook op arbeidskundige gronden acht de rechtbank het bestreden besluit niet onjuist. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de in bezwaar en beroep naar voren gebrachte grieven in essentie herhaald. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant door de bezwaarverzekeringsarts in persoon had moeten worden onderzocht.
De gezondheidsklachten van appellant zijn niet ontstaan na de datum in geding.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv uitvoerig gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellant medisch passend moeten worden geoordeeld.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank met recht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard tegen het besluit van 12 augustus 2002, waarbij het bezwaar van appellant tegen de indeling met ingang van 26 juni 2002 in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%, ongegrond is verklaard.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt, met de rechtbank, voorop dat van onzorgvuldig onderzoek niet is gebleken. Appellant is twee maal door een longarts en een psychiater onderzocht in de Keçiörenkliniek. Daar is hij ook lichamelijk onderzocht door de verzekeringsarts Van Eldijk. Door appellant zijn geen nieuwe medische gegevens ingebracht met betrekking tot de datum in geding. De onderzoeken in Nederland hadden betrekking op de situatie van appellant ruim na de datum in geding. In die omstandigheden heeft de bezwaarverzekeringsarts, zonder in strijd te komen met het recht, van een onderzoek in persoon van appellant kunnen afzien.
Ten gronde is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen op basis van de voorhanden gegevens terecht hebben geoordeeld dat, op de datum in geding, appellant niet voldeed aan het criterium 'geen benutbare mogelijkheden'. Meer in het bijzonder is de Raad uit die gegevens niet gebleken van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren.
Er diende dan ook een belastbaarheidspatroon te worden opgesteld. De in het belastbaarheidspatroon opgenomen beperkingen zijn door appellant op zichzelf niet bestreden en ook de Raad is niet gebleken dat het belastbaarheidspatroon appellants arbeidsbeperkingen onjuist weergeeft. Met gedaagde en de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet op een onjuiste medische grondslag rust.
Desgevraagd heeft het Uwv de markeringen van de aan de schatting ten gronde gelegde functies nader toegelicht. De Raad kan deze toelichting volgen met uitzondering van de functie assemblagemedewerker (fb-code 8463) ten aanzien van het item 'werken onder tijdsdruk' (item 28A). In de beschrijving van de functiebelasting met actualiseringsdatum 27 augustus 2001 staat: 'pieken kunnen een paar keer per jaar voorkomen duur circa één à twee weken (bij grote order)'. Bij dezelfde functie geactualiseerd op 18 oktober 2001 staat op dit punt als functiebeschrijving: 'Het frequent optreden van productiepieken en deadlines bij het uitvoeren van de functie. Productie halen.'
Door de bezwaararbeidsdeskundige Veugelaers is ten aanzien van deze markering opgemerkt dat de afwerking van grote orders alleen gerealiseerd kan worden door het werktempo over de hele linie wat op te krikken en gedurende een aantal dagen vol te houden. Dit geeft wel enige tijdsdruk, maar een die gespreid is. Hierdoor is geen sprake van een onaanvaardbare overschrijding.
De Raad stelt vast dat, uitgaande van de datum in geding, het ervoor moet worden gehouden dat productiepieken frequent zullen optreden, zodat deze functie voor appellant als ongeschikt moet worden aangemerkt. Na het wegvallen van de fb-code 8463 blijven er voldoende geschikte functies met genoeg arbeidsplaatsen over om de schatting op te kunnen baseren. De mediane functie is dan de printmonteur; de loonwaarde van deze functie bedraagt, na toepassing van de reductiefactor, € 8,42. Afgezet tegen het maatmaninkomen van appellant van € 11,76 wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage dan bijna 28. De Raad concludeert dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
De Raad zal uit overwegingen van proceseconomie zelf in de zaak voorzien, nu het Uwv na de vernietiging van het bestreden besluit geen ander besluit kan nemen dan indeling van appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak.
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herziet de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de WAO naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% met ingang van 26 juni 2002;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A. Kovács .
MK