ECLI:NL:CRVB:2006:AY7200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering wegens geen inkomensverlies
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WAO-uitkering van betrokkene, die zich op 9 november 1995 ziek meldde. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving betrokkene vanaf 2 november 1996 een WAO-uitkering, die in 1997 werd vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. In januari 2001 meldde betrokkene dat zij haar werkuren had verminderd naar 70% bij haar werkgever. Appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft na onderzoek in januari 2003 de WAO-uitkering van betrokkene met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat er volgens hen geen sprake meer was van inkomensverlies. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Arnhem op 6 juli 2004, waarin het beroep van betrokkene gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. Appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 augustus 2006 behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat betrokkene redelijkerwijs niet kon weten dat zij ten onrechte een WAO-uitkering ontving. De Raad stelde vast dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht in strijd was met de beleidsregel die voorschrijft dat intrekking met terugwerkende kracht alleen kan plaatsvinden als het voor betrokkene duidelijk was dat zij ten onrechte een uitkering ontving. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep ongegrond, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.