ECLI:NL:CRVB:2006:AY7106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/6387 WAZ en 03/6447 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
  • J. Brand
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering van betrokkene, een zelfstandig agrariër die sinds 1997 met diabetes en knieklachten kampt. Betrokkene ontving een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2002, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn uitkering per 27 januari 2003 ingetrokken, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, wat leidde tot hoger beroep van beide partijen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 augustus 2006 behandeld. Betrokkene stelde dat het Uwv ten onrechte was uitgegaan van een urenomvang van 45 uur per week, terwijl hij slechts gemiddeld 26,2 uur per week werkte. Het Uwv verdedigde zich door te stellen dat het belastbaarheidsprofiel op basis van het Functie Informatie Systeem (FIS) ongewijzigd was gebleven. De Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had onderbouwd waarom het Uwv gebruik had gemaakt van verschillende systemen voor de vaststelling van de medische beperkingen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van het Uwv slaagde. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van betrokkene niet waren toegenomen en dat het Uwv terecht de uitkering had ingetrokken. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 644,- en bepaalde dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 133,- aan betrokkene moest vergoeden.

Uitspraak

03/6387 WAZ en 03/6447 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 november 2003, 03/612 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 29 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. D.E. de Hoop, verbonden aan DAS rechtsbijstand, kantoor ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft tegen die uitspraak eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft bij brief van 20 juli 2004 een arbeidskundig rapport van diezelfde datum toegezonden en een nadere reactie gegeven op het verweerschrift van betrokkene; namens betrokkene is op 12 december 2005 een arbeidskundig rapport van 22 november 2004 toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2006. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Hoop. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene is zelfstandig agrariër. Hij is op 10 december 1997 uitgevallen met diabetes en knieklachten. Sedert 9 december 1998 ontving hij in verband hiermee een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Op 12 juni 2002 heeft hij zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Nadat medisch en arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden heeft het Uwv betrokkene bij besluit van 27 november 2002 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 27 januari 2003 werd ingetrokken, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Bij besluit van 29 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de medische beperkingen van betrokkene niet zijn toegenomen. Voorts is gebleken dat het maatmaninkomen van betrokkene in het verleden op onjuiste wijze is vastgesteld omdat daarbij gebruik is gemaakt van zogenaamde LEI-cijfers, hetgeen ingevolge een uitspraak van deze Raad niet is toegestaan.
Daarom is een nieuwe berekening gemaakt met gebruikmaking van de CBS-index-totaal, welke leidt tot een lager maatmaninkomen en arbeidsongeschiktheidspercentage van 0. Om deze reden is de uitkering ingetrokken.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en, met bepalingen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten, het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat de grief van betrokkene dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een urenomvang van de maatman van 45 uur per week niet slaagt, nu betrokkene dit urenaantal zelf in zijn aanvraag heeft opgegeven en niet is gebleken dat betrokkenes veestapel kleiner dus minder bewerkelijk was. De rechtbank was echter van oordeel dat het Uwv had moeten toelichten waarom bij de vaststelling van de medische beperkingen nog gebruik is gemaakt van het Functie Informatie Systeem (FIS) en bij de functieduiding gebruik is gemaakt van het Claim Beoordelings en Borgingssysteem (CBBS) terwijl de uitgangspunten van deze systemen verschillend zijn. Om deze reden heeft zij het beroep van betrokkene gegrond verklaard.
Betrokkene kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen en heeft daarom hoger beroep ingesteld. Betrokkene bestrijdt niet (meer) het oordeel van het Uwv dat zijn medische beperkingen niet zijn toegenomen. Zijn hoger beroep spitst zich toe op de urenomvang van de maatman. Betrokkene heeft ter ondersteuning van de stelling dat hij in het verleden geen 45 uren per week, maar slechts gemiddeld 26,2 uren per week werkte een rapport van 22 november 2004 overlegd van de arbeidsdeskundige R. de Vree, verbonden aan Heling & Partners te Assen.
Ook het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Daarbij is aangevoerd dat het indertijd op basis van het FIS opgestelde belastbaarheidsprofiel ongewijzigd op betrokkene van toepassing is gebleven, zodat terecht niet is overgegaan tot het opstellen van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op basis van het CBBS-systeem. Er diende namelijk slechts bezien te worden of de destijds geduide functies op de thans in geding zijnde datum van 27 januari 2003 nog actueel waren. Dat is gebeurd via raadpleging van het CBBS-systeem waarin de functies van het vroegere FIS-systeem zijn overgezet. Nu de beschrijvingen van de functies hetzelfde zijn gebleven en de belasting in de functies niet is gewijzigd konden deze functies aan de schatting per 27 januari 2004 ten grondslag worden gelegd, aldus het Uwv. In hoger beroep heeft het Uwv nog een rapport van 20 juli 2004 van de bezwaararbeidsdeskundige A.A.J.M. Kamp overlegd, waarin een uitgebreide vergelijking wordt gemaakt tussen de FIS-versie en de CBBS-versie van de betrokken functies en is geconcludeerd dat de belastingen gelijk zijn gebleven.
De Raad overweegt het volgende.
Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet. Nog daargelaten dat het rapport van de arbeidsdeskundige De Vree van 22 november 2004 pas in een zeer laat stadium van de procedure is overgelegd, kan de Raad er niet aan voorbij zien dat dit rapport op deels onjuiste en deels onvolledige gegevens berust. Zo wordt in het rapport gesteld dat het bedrijf in 1999 is verkocht, terwijl zich onder de gedingstukken jaarcijfers over het jaar 2001 bevinden, waaruit blijkt dat er in dat jaar nog activiteiten plaats vonden met redelijke aantallen vleesvarkens en mestbiggen.
Betrokkene heeft verder bij zijn aanvraag opgegeven dat hij in 1996 over 4,92 hectare akkerland beschikte waarop hij snijmaïs teelde, terwijl De Vree uitgaat van slechts 1,62 hectare akkerland en geen arbeidsbelasting berekent voor de akkerbouw. De Raad kan daarom aan het rapport van De Vree niet het door betrokkene en zijn gemachtigde gewenste gewicht toekennen. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding voor het oordeel dat het Uwv bij het bepalen van het maatmaninkomen van een lager urenaantal uit had moeten gaan dan het door betrokkene zelf herhaalde malen opgegeven aantal van 45 uren per week.
Het hoger beroep van het Uwv slaagt echter wel. De Raad overweegt in dit verband het volgende.
Niet in geding is dat de belastbaarheid van betrokkene niet is gewijzigd en dat het FIS-belastbaarheidspatroon van 9 september 1999 ongewijzigd op hem van toepassing is gebleven. Het opmaken van een FML zoals deze wordt gehanteerd in het CBBS was daarom niet nodig. Destijds zijn met behulp van het FIS functies geselecteerd. Uit de rapportage van 24 maart 2003 van de bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet blijkt dat deze in verband met de actualiteitseis is nagegaan of de eerder via het FIS geselecteerde functies ook in het CBBS voorkomen. Hij is tot de conclusie gekomen dat weliswaar enkele functies zijn vervallen, maar dat de meeste functies voldoende actueel zijn en dat zij voldoen aan de opleiding, ervaring en mogelijkheden van betrokkene.
In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige A.A.J.M. Kamp in zijn rapport van 20 juli 2004 een uitvoerige vergelijking gemaakt van de door Van Vliet in aanmerking genomen functies zoals deze onder dezelfde functienummers indertijd voorkwamen in het FIS-systeem en thans zijn opgenomen in het CBBS-systeem. Er is een vergelijking gemaakt van de functie omschrijvingen (inclusief de urenomvang, het niveau, opleidingsniveau, opleidingseisen, ervaringseisen en loonwaarde) en van de in de functies voorkomende belastingen. Naar het oordeel van de Raad is hiermee voldoende inzichtelijk en controleerbaar geworden dat het om dezelfde functies met een volgens Kamp ongewijzigde belasting gaat.
Onder de voorgeschetste omstandigheden valt niet in te zien dat het verschil zal maken maken of de actualiteitswaarde wordt aangetoond aan de hand van het FIS of het CBBS.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van betrokkene gegrond is verklaard niet in stand kan blijven. Het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit moet alsnog ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad dat pas in hoger beroep de vereiste toelichting in arbeidskundige zin is gegeven. Hierin ziet de Raad aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2006.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.S.G. Staal.
RG