ECLI:NL:CRVB:2006:AY6885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op toeslag en terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2004, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 19 december 2003 de bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten van 13 en 14 oktober 2003, die respectievelijk de beëindiging van het recht op toeslag en de terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag betroffen, ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat het Uwv slordig met de verstrekte informatie is omgegaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de intrekking van de toeslag en de terugvordering op goede gronden berust. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet is verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door A.P. Prinsen. De Raad neemt de feiten over zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en concludeert dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering. De Raad wijst appellante erop dat zij een verzoek tot kwijtschelding kan indienen indien gedurende vijf jaar niet tot invordering van de onverschuldigd betaalde toeslag is overgegaan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard.