ECLI:NL:CRVB:2006:AY6787
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van niet-oorzakelijk verband tussen zwangerschap en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellante, die als kapster werkzaam was, had zich ziek gemeld na haar zwangerschapsverlof, met klachten van vermoeidheid, hoofdpijn, rugklachten en schildklierklachten. Het Uwv had in een eerder besluit vastgesteld dat deze klachten niet als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap of de bevalling konden worden beschouwd. De rechtbank had dit besluit bekrachtigd, waarbij zij vooral het rapport van de bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker in aanmerking nam.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een causaal verband tussen de zwangerschap en de arbeidsongeschiktheid van appellante. De bezwaarverzekeringsarts had op verantwoorde wijze vastgesteld dat de zwangerschap en bevalling ongecompliceerd waren verlopen en dat de klachten van appellante niet als gevolg daarvan konden worden aangemerkt. De Raad verwijst naar de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” en stelt dat de tijdsverloop tussen de bevalling en het ontstaan van de klachten een kritische beoordeling van de oorzakelijkheid rechtvaardigt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier J.J. Janssen en is openbaar uitgesproken op 16 augustus 2006. De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 5 juli 2006, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Alderlieste en het Uwv door mr. G.G. Prijor.