ECLI:NL:CRVB:2006:AY6588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4420 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische en KNO-klachten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering. Appellant, die lijdt aan KNO- en psychische klachten, heeft in bezwaar aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn gezondheidstoestand. Het Uwv heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard, waarna de rechtbank deze beslissing heeft bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep zijn grieven herhaald, waarbij hij stelde dat de verzekeringsarts geen juist beeld van zijn gezondheid had gekregen door het ontbreken van een tolk tijdens het onderzoek. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad heeft vastgesteld dat de rapportages van de verzekeringsartsen adequaat waren en dat er geen medische informatie is overgelegd die de beperkingen van appellant in twijfel trekt. De Raad concludeert dat de arbeidskundige beoordeling deugdelijk is en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,-. De uitspraak is gedaan op 18 augustus 2006.

Uitspraak

04/4420 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juli 2004, 03/1792
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006. Appellant is verschenen bij mr. Gürses, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, die laatstelijk werkzaam was als medewerker in een rubberfabriek is op
29 oktober 1998 uitgevallen wegens KNO-klachten en psychische klachten. Per einde wachttijd, 28 oktober 1999, is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In het kader van een eerstejaarsbeoordeling heeft verzekeringsarts, M.S. van der Spek, nadat informatie bij de behandelend sector, onder andere bij de huisarts en KNO-arts, is opgevraagd, geconcludeerd dat appellant als gevolg van psychische en KNO-problemen beperkingen ondervindt. Gelet op deze beperkingen is een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld en heeft deze arts geconcludeerd dat appellant ondanks deze beperkingen belastbaar is voor arbeid. Met inachtneming van de beperkingen in deze FML heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd en heeft hij het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 21 februari 2003 is appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van
19 april 2003 wordt beëindigd.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en KNO-klachten. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en dat vanwege het ontbreken van een tolk tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, de verzekeringsarts geen juist beeld van zijn gezondheidstoestand heeft verkregen. Tevens had met de huisarts van appellant overlegd moeten worden inzake zijn psychische problemen.
Bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft geen aanleiding gezien het oordeel van de primaire verzekeringsarts niet te volgen en is van mening dat de belastbaarheid van appellant door de primaire verzekeringsarts adequaat is ingeschat. De bezwaarverzeke-ringsarts heeft hierbij informatie die de verzekeringsarts reeds in de primaire fase bij de behandelend sector heeft opgevraagd, in de heroverweging betrokken. Voorts heeft deze arts appellant zelf nog onderzocht. Daarbij is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant de Nederlandse taal redelijk beheerst. De geconstateerde spanningsklachten leveren naar de mening van deze arts arbeidsbeperkingen op maar de aan de schatting ten grondslag gelegde functies acht hij medisch passend.
Na herberekening van het maatmanloon per april 2003 komt ook de bezwaararbeidsdeskundige tot de conclusie dat op juiste gronden het verlies aan verdiencapaciteit op minder dan 15% is vastgesteld.
Hierop heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2003, hierna: het bestreden besluit, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij zich met de conclusies van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts kunnen verenigen, waarbij de rechtbank tevens acht heeft geslagen op de omstandigheid dat van de zijde van appellant geen (medische) informatie is overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen scharen achter de voor appellant als passende arbeidsmogelijkheden geselecteerde functies en achter de op basis van de daaraan ontleende resterende verdiencapaciteit berekende mate van arbeidsongeschiktheid.
Appellant heeft zijn grieven in hoger beroep staande gehouden,
Voor wat betreft het medische gedeelte kent de Raad evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het geneeskundig onderzoek zorgvuldig en weloverwogen geweest, en is uit de overgelegde informatie van de huisarts en de KNO-arts niet gebleken dat de belastbaarheid van appellant niet juist is vastgesteld. Door appellant is geen medische informatie in geding gebracht ter ondersteuning van zijn standpunt. Om deze reden acht de Raad het, zoals van de zijde van appellant geopperd, niet aangewezen om alsnog een deskundige in te schakelen.
Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat niet is kunnen blijken van objectief medische aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de voor appellant aangenomen beperkingen niet berusten op een voldoende draagkrachtige motivering.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling overweegt de Raad het volgende.
De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is bepaald met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS).
Ten aanzien van dit systeem heeft de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) overwogen dat hem niet is gebleken van redenen om het CBBS niet in beginsel aanvaardbaar te achten maar dat er, omdat dit systeem een aantal onvolkomenheden bevat, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende besluit ten grondslag gelegde uitgangspunten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit vernietigd dienen te worden indien niet uiterlijk bij de beslissing op het bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval dat in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep een besluit op bezwaar dat vóór 1 juli 2005 is genomen, alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Voor wat betreft het arbeidskundige gedeelte van de schatting stelt de Raad vast dat een deugdelijke toelichting en motivering waarom gedaagde de geselecteerde functies passend heeft geacht voor appellant, in hoger beroep is gegeven door de bezwaar-arbeidsdeskundige J. den Hartog, voornoemd, in antwoord op een brief van de Raad van 8 juni 2005. De Raad overweegt hierbij, dat de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige
Den Hartog voldoende inzicht heeft geboden en voldoende mogelijkheid tot toetsing heeft verschaft van de arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting in het onderhavige geval berust. Naar het oordeel van de Raad zijn met de rapportage van Den Hartog de ogenschijnlijke overschrijdingen van de belastbaarheid in alle geselecteerde functies uiteindelijk voldoende en adequaat gemotiveerd. Vastgesteld kan worden dat appellant geschikt moet worden geacht voor de voor hem geselecteerde functies, waarmee de schatting op goede gronden berust.
Het hiervoor overwogene leidt de Raad tot de conclusie dat in hoger beroep de ontbrekende onderbouwing van het bestreden besluit, dat vóór 1 juli 2005 is genomen, alsnog is gegeven. Gelet op ’s Raads oordeel met betrekking tot het CBBS leidt dit tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en tot de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8: 72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand worden gelaten.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de beslissing als aangegeven in rubriek III.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van het bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.
BKH 110806