ECLI:NL:CRVB:2006:AY6549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege de veronderstelling dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [betrokkene]. De Svb had appellante vanaf 1 maart 1993 een ouderdomspensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde. Echter, na tips over haar samenwoning met [betrokkene], heeft de Sociale Recherche van de Svb een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en [betrokkene] vanaf 1 december 1997 een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in een herziening van haar AOW-uitkering naar de norm voor gehuwden.
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft in een eerdere uitspraak het besluit van de Svb vernietigd, omdat niet voldoende bewijs was dat de gezamenlijke huishouding al in november 1997 was begonnen. De rechtbank concludeerde dat er wel bewijs was voor een gezamenlijke huishouding in 1999, maar niet eerder. Appellante was van mening dat haar verblijf bij [betrokkene] niet als duurzaam kon worden beschouwd, omdat zij ook haar eigen woning aanhield en bij [betrokkene] verbleef om hem te verplegen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. De Raad oordeelde dat de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen niet relevant zijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten en bepaalde dat de Svb een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 februari 2003. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.