ECLI:NL:CRVB:2006:AY6548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3405 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering vanwege gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van betrokkene door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het voeren van een gezamenlijke huishouding. De Svb had betrokkene in april 2001 een AOW-uitkering toegekend naar de norm voor een ongehuwde. Echter, na het constateren dat betrokkene samenwoonde met [betrokkene 2], heeft de Svb een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat betrokkene met ingang van 24 augustus 2002 een gezamenlijke huishouding voerde, wat resulteerde in een herziening van de AOW-uitkering naar de norm voor een gehuwde. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Breda heeft in een eerdere uitspraak het besluit van de Svb vernietigd, oordelend dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar van een kostgangersrelatie. De Svb ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 27 juni 2006 heeft de Raad voor de Rechtspraak de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat betrokkene en [betrokkene 2] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse verzorging.

De Raad oordeelde dat de Svb terecht de AOW-uitkering van betrokkene had herzien. De argumenten van betrokkene dat er geen gezamenlijke huishouding was, werden niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 augustus 2006.

Uitspraak

05/3405 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 mei 2005, 04/2180 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Timmermans, advocaat te Tilburg, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2006. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.H. Geubbels, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. Betrokkene is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De Svb heeft betrokkene ingaande april 2001 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm voor een ongehuwde.
Nadat de Svb had geconstateerd dat op het adres van betrokkene ook [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) was ingeschreven, is aan betrokkene een Vragenformulier Leefvorm AOW/Anw toegezonden dat de Svb op 25 augustus 2003 ingevuld retour heeft ontvangen. Vervolgens heeft een buitendienstmedewerker van de Svb een huisbezoek bij betrokkene afgelegd ter zake waarvan een rapport is opgemaakt en waarbij een Checklist onderzoek leefsituatie AOW/Anw is ingevuld die door betrokkene op 20 november 2003 is ondertekend.
Bij besluit van 4 juni 2004 heeft de Svb het ouderdomspensioen van betrokkene met ingang van september 2002 herzien naar de norm voor een gehuwde op de grond dat betrokkene met ingang van 24 augustus 2002 een gezamenlijke huishouding met [betrokkene 2] is gaan voeren.
Bij besluit van 14 september 2004 heeft de Svb het tegen het besluit van 4 juni 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 14 september 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Uitgaande van in het bijzonder de verklaring van betrokkene ter terechtzitting is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat tussen betrokkene en [betrokkene 2] geen sprake is van een gezamenlijke huishouding maar van een kostgangersrelatie.
De Svb heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Vast staat dat betrokkene en [betrokkene 2] vanaf 24 augustus 2002 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben zodat aan het eerste criterium voor het voeren van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van wederzijdse verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate is gebleken, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, is bepalend voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat ook aan het tweede criterium is voldaan. De Raad gaat daarbij uit van het Vragenformulier Leefvorm AOW/Anw en in het bijzonder van het buitendienstrapport en de Checklist onderzoek leefsituatie AOW/Anw. De Raad ziet in het onderhavige geval geen reden af te wijken van zijn uitgangspunt dat een betrokkene in het algemeen mag worden gehouden aan zijn in eerste instantie afgelegde verklaringen. Nu betrokkene zijn in het bezwaarschrift, beroepschrift en ter terechtzitting van de rechtbank gegeven andere voorstelling van zaken niet met bewijsstukken heeft gestaafd, gaat de Raad daaraan voorbij.
Uitgaande van de eerst vermelde stukken betaalt betrokkene de huur van de woning die in augustus 2003 € 318,85 bedroeg. Betrokkene en [betrokkene 2] maken beiden gebruik van de hele woning en de daarin aanwezige voorzieningen, met uitzondering van de eigen slaapkamer. [betrokkene 2] betaalde betrokkene € 225,-- per maand. Betrokkene en [betrokkene 2] betalen ieder de helft van de kosten van de energie, de (grotere) huishoudelijke apparaten, de boodschappen en de gemeentelijke belastingen. De boodschappen worden meestal door betrokkene en [betrokkene 2] samen gedaan met, zo begrijpt de Raad uit het buitendienstrapport, de auto van [betrokkene 2]. Betrokkene en [betrokkene 2] koken samen, eten samen en doen sommige klusjes samen. De telefoon staat op naam van [betrokkene 2] en betrokkene wordt daarop (incidenteel) gebeld.
Betrokkene heeft aangegeven dat hij met [betrokkene 2] een kostgangersrelatie heeft.
Naar het oordeel van de Raad heeft betrokkene evenwel niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een door zakelijke verhoudingen beheerste kostgangersrelatie. Daarbij heeft de Raad van belang geacht dat ter zake van kost en inwoning geen schriftelijk contract is opgemaakt en dat geen betalingsbewijzen zijn overgelegd. Nu, gezien ook de hoogte van de door betrokkene betaalde huur, naar het oordeel van de Raad de gestelde bijdrage van [betrokkene 2] van € 225,-- per maand niet als een commerciële vergoeding kan worden beschouwd voor onderdak en verzorging dient deze te worden gekwalificeerd als een bijdrage van [betrokkene 2] in de kosten van de huishouding.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Svb het ouderdomspensioen van betrokkene terecht herzien met ingang van 1 september 2002, zijnde de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij een gezamenlijke huishouding is gaan voeren.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep van de Svb slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep tegen het besluit van 14 september 2004 wordt ongegrond verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.C. de Wit.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
TG14072006