ECLI:NL:CRVB:2006:AY6222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin zijn beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De appellant, die sinds 2001 arbeidsongeschikt was door rugklachten, ontving vanaf 2002 een WAO-uitkering van 80-100%. Echter, op 21 maart 2005 besloot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om deze uitkering per 16 januari 2005 in te trekken, omdat de appellant volgens het Uwv minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens, zoals gepresenteerd door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, voldoende waren om deze beslissing te onderbouwen.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten waren verergerd en dat er nieuwe medische bevindingen waren, waaronder artrose en fibromyalgie. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv stelde echter dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beoordeling konden veranderen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure en dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op de relevante datum.
De Raad benadrukte dat de beoordeling in deze zaak enkel betrekking had op de situatie op 16 januari 2005 en dat eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand van de appellant na deze datum niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigde de aangevallen uitspraak.