ECLI:NL:CRVB:2006:AY6222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-538 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin zijn beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De appellant, die sinds 2001 arbeidsongeschikt was door rugklachten, ontving vanaf 2002 een WAO-uitkering van 80-100%. Echter, op 21 maart 2005 besloot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om deze uitkering per 16 januari 2005 in te trekken, omdat de appellant volgens het Uwv minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens, zoals gepresenteerd door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, voldoende waren om deze beslissing te onderbouwen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten waren verergerd en dat er nieuwe medische bevindingen waren, waaronder artrose en fibromyalgie. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv stelde echter dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beoordeling konden veranderen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure en dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op de relevante datum.

De Raad benadrukte dat de beoordeling in deze zaak enkel betrekking had op de situatie op 16 januari 2005 en dat eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand van de appellant na deze datum niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/538 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 december 2005, 05/1104 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv),
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft op bij beroepschrift van 24 januari 2006 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts
I.F.D. van den Bold van 13 maart 2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2006, waar appellant niet is verschenen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door de heer E.H.J.A. Olthof.
II. OVERWEGINGEN
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiser is op 7 december 2001 als WW-uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikt geworden wegens rugklachten. Met ingang van 6 december 2002 is hem uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 21 maart 2005 heeft verweerder (ook in bezwaar) die uitkering met ingang van 16 januari 2005 ingetrokken op grond van de overweging dat eiser per laatstgenoemde datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld."
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard onder overweging dat appellants beperkingen zoals door de verzekeringsarts R. Hoving-Lammes weergegeven op de functionele mogelijkhedenlijst en bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts Van den Bold, als juist moeten worden aanvaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van steeds verder toenemende klachten, dat inmiddels uit onderzoeken van een reumatoloog zou zijn gebleken dat er sprake is van artrose, dat er slijtage en fibromyalgie zou zijn geconstateerd en dat hij inmiddels zou zijn doorverwezen naar een revalidatiearts.
Bij verweerschrift heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv uiteengezet dat het hoger beroepschrift geen nieuwe medische feiten bevat die een ander licht werpen op de belastbaarheid zoals die per datum in geding is opgesteld. Het hoger beroepschrift geeft geen reden om de verzekeringsgeneeskundige grondslag van de beslissing te herzien.
De Raad oordeelt als volgt.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling merkt de Raad op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet met concrete nadere medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien.
De Raad merkt op dat in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op 16 januari 2005. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden. Dit kan slechts anders zijn indien die verslechtering -achteraf- een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant ten tijde van de datum in geding. Hiervan is de Raad uit de beschikbare gegevens niet gebleken.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.R.H. van Roekel.