ECLI:NL:CRVB:2006:AY6148
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling werkloosheid en recht op WW-uitkering in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de werkloosheid van appellant in de maanden januari en februari 2004 en het recht op een WW-uitkering. Appellant had een WW-uitkering ontvangen, maar is per 1 november 2003 in dienst getreden bij een werkgever. Door financiële problemen heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd, maar appellant heeft zijn WW-uitkering met terugwerkende kracht aangevraagd en verkregen vanaf 1 januari 2004. Het Uwv heeft echter het recht op WW-uitkering herzien, omdat appellant in de maanden januari en februari 2004 loon doorbetaald zou hebben gekregen, wat hij niet had gemeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Tijdens de zitting op 10 mei 2006 is appellant verschenen, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door M.L. Turnhout. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). De Raad concludeert dat appellant in de relevante maanden niet werkloos was, omdat hij recht had op onverminderde doorbetaling van zijn loon. Dit werd ondersteund door bewijsstukken, waaronder een rapport van een telefoongesprek en salarisspecificaties van de werkgever.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat appellant geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij in de maanden januari en februari 2004 niet werkloos was in de zin van de WW. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2006.