ECLI:NL:CRVB:2006:AY6084
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in hoger beroep was gegaan tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op 14 juni 2005, welke door het College op 24 juni 2005 was afgewezen. Het College stelde dat verzoekster over een vermogen beschikte dat de geldende vermogensgrens overschreed. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 24 april 2006, heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in financiële nood zou verkeren.
Tijdens de zitting op 25 juli 2006 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.K. Ramdas. Het College werd vertegenwoordigd door mr. S.K. Man. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster gehoord, waarin zij stelde dat zij niet over voldoende middelen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien en dat zij schulden aan het opbouwen was. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een spoedeisend belang. Verzoekster ontving sinds 1 april 2005 algemene bijstand en er waren geen aanwijzingen voor dreigende schulden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegend belang was dat een behandeling van de bodemprocedure niet kon afwachten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in aanwezigheid van griffier P.E. Broekman, en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006.