ECLI:NL:CRVB:2006:AY6078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-338 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente aan appellante in hoger beroep tegen het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2005. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WAO-uitkering had verlaagd. Het Uwv had eerder een besluit genomen waarbij het bezwaar van appellante tegen de verlaging van haar uitkering ongegrond was verklaard. Na een aantal juridische stappen, waaronder het intrekken van het eerdere besluit door het Uwv, heeft appellante aanspraak gemaakt op schadevergoeding vanwege de geleden schade door beoordelingsfouten van het Uwv.

De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat appellante haar verzoek niet had onderbouwd. In hoger beroep heeft appellante echter gesteld dat de rechtbank haar de wettelijke rente over de niet tijdig betaalde uitkering had moeten toekennen. Het Uwv heeft in het verweerschrift aangegeven geen verweer te willen voeren en heeft zich bereid verklaard de wettelijke rente over de nabetaalde WAO-uitkering te vergoeden, na verrekening met eventueel ontvangen vervangende uitkering.

De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv nalatig is geweest in het betalen van de uitkering vanaf 19 augustus 2002 en heeft de wettelijke rente vastgesteld vanaf 1 september 2002. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep, begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van schade en het betalen van het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

06/338 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2005, 03/3692 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld.
Mr. C.L.M. Gommers, advocaat te Breda, heeft zich als gemachtigde van appellante gesteld en een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gommers. Het Uwv heeft zich, met kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Het Uwv heeft bij besluit van 1 juli 2003 ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juni 2002, waarbij de eerder aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 19 augustus 2002 is verlaagd van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Hangende het beroep van appellante tegen het besluit van 1 juli 2003 heeft het Uwv het besluit van 1 juli 2003 ingetrokken en bij besluit van 16 november 2004 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juni 2002 gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 augustus 2002 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellante heeft hierin aanleiding gezien haar beroep tegen het besluit van 1 juli 2003 in te trekken en zij heeft daarbij aanspraak gemaakt op vergoeding van het griffierecht en schadevergoeding vanwege de geleden materiële en immateriële schade veroorzaakt door beoordelingsfouten bij het Uwv gedurende de gehele procedure. Het Uwv heeft in reactie op deze vordering aangegeven dat zij zich niet zullen verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, nr. 763, hierna: het Besluit). Voor vergoeding van andere kosten dan bedoeld in het Besluit zag het Uwv geen aanleiding.
De rechtbank heeft vervolgens bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat appellante haar verzoek om schadevergoeding op geen enkele manier heeft onderbouwd.
Appellante heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de rechtbank haar in ieder geval de wettelijke rente over de niet tijdig aan haar betaalde uitkering had moeten toekennen. In het verweerschrift heeft het Uwv aangegeven geen aanleiding te zien voor het voeren van verweer. Desgevraagd heeft het Uwv zich bij brief van 26 juni 2006 bereid verklaard de wettelijke rente over de nabetaalde WAO-uitkering te vergoeden, uiteraard na verrekening met eventueel door appellante ontvangen vervangende uitkering.
In reactie op de brief van het Uwv van 26 juni 2006 heeft mr. Gommers verzocht de behandeling van het hoger beroep voor een termijn van twee maanden aan te houden in afwachting van een nadere beslissing van het Uwv. Tevens heeft zij aanspraak gemaakt op vergoeding van het griffierecht en betaling van de proceskosten. De Raad heeft geen aanleiding gevonden voor aanhouding van de behandeling van het hoger beroep van appellante.
De Raad overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat het Uwv nalatig is gebleven uitkering te betalen over de periode vanaf 19 augustus 2002. Uit 's Raads uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314, volgt dat de eerste dag waarop appellante in casu over het bedrag van de niet betaalbaar gestelde bruto-uitkering wettelijke rente verschuldigd is, gesteld moet worden op 1 september 2002, alsook dat deze rente verschuldigd is tot aan de dag der algehele voldoening toe. Daarbij geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P. van der Wal.