ECLI:NL:CRVB:2006:AY6073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-552 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betaald griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2006 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 2 mei 2006, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet tijdig was betaald. Appellante had aangevoerd dat zij het griffierecht op 21 maart 2006 via telebankieren had betaald, maar de Raad constateerde dat het bedrag pas op 23 maart 2006 op zijn rekening was bijgeschreven. Dit betekende dat de betaling niet binnen de gestelde termijn van vier weken was voldaan, zoals aangegeven in de aangetekende brief van 22 februari 2006.

De Raad benadrukte dat de datum van bijschrijving op de rekening van de Raad beslissend is voor de tijdigheid van de betaling. Appellante was in haar verzet niet in staat om aan te tonen dat zij niet in verzuim was, en de Raad merkte op dat het risico van een niet-tijdige verwerking van een betalingsopdracht voor rekening van appellante komt. Gezien deze overwegingen verklaarde de Raad het verzet ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier P.E. Broekman, en werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2006.

Uitspraak

06/552 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 december 2005, 04/1201 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 2 mei 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 2 mei 2006 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 25 juli 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 2 mei 2006 berust hierop, dat het voor het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de daarvoor - laatstelijk - bij aangetekend verzonden brief van 22 februari 2006 gestelde termijn van vier weken is voldaan en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellante aangevoerd dat zij het verschuldigde griffierecht van € 103,-- via telebankieren op 21 maart 2006 om 23.16 uur aan de Raad heeft betaald.
In aansluiting op hetgeen in bovengenoemde uitspraak is overwogen, stelt de Raad eerst vast dat het griffierecht niet tijdig is betaald omdat uit de gedingstukken blijkt dat het verschuldigde bedrag op 23 maart 2006 op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
Voorts merkt de Raad op dat hij ook in het verzetschrift geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellante het verzuim niet kan worden tegengeworpen. De Raad merkt daarbij op dat appellante bij brief van 22 februari 2006 er op is gewezen dat bij betaling per bank de datum van bijschrijving op de bankrekening van de Raad beslissend is en dat volgens vaste rechtspraak het risico van niet-tijdige verwerking van een eerst op de laatste dag van de termijn gegeven betalingsopdracht aan de bank voor haar rekening komt.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.