ECLI:NL:CRVB:2006:AY6064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6749 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op vervolguitkering en vaststelling eerste werkloosheidsdag in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 november 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 augustus 2006 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de vaststelling van de eerste werkloosheidsdag en het recht op een vervolguitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW).

Appellante, vertegenwoordigd door mr. R. Muurlink, heeft hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en er zijn verschillende brieven uitgewisseld tussen partijen. Tijdens de zitting op 21 juni 2006 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de feiten zoals weergegeven door de rechtbank als uitgangspunt genomen voor zijn beoordeling.

Het Uwv heeft in een brief van 6 april 2006 meegedeeld dat het bestreden besluit van 19 februari 2004 niet langer wordt gehandhaafd en dat appellante alsnog aanspraak maakt op een vervolguitkering. De Raad heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 19 februari 2004 vernietigd dienen te worden. Tevens is het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, ter hoogte van € 1.288,--, en dat het griffierecht van in totaal € 139,-- aan appellante vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier L. Karssenberg en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

04/6749 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 november 2004, 04/535 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Aan het geding in hoger beroep heeft tevens de Stichting voor protestants-christelijk primair onderwijs in Noord-Holland (hierna: werkgever) als partij deelgenomen.
Datum uitspraak: 2 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Muurlink, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is bij brieven van 10 november 2005 en 22 maart 2006 gereageerd op het verweerschrift.
Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 6 april 2006 een nadere reactie ingezonden, waarop namens appellante bij brief van 6 juni 2006 is gereageerd.
Desgevraagd heeft de werkgever te kennen gegeven aan het geding te willen deelnemen. Een inhoudelijke reactie van die zijde, is verder uitgebleven.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 juni 2006, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad het uitgangspunt voor zijn beoordeling.
2.1. Bij voornoemde brief van 6 april 2006 heeft het Uwv de Raad meegedeeld dat het bestreden besluit van 19 februari 2004 niet langer wordt gehandhaafd en dat appellante alsnog aanspraak maakt op een vervolguitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW).
2.2. Het Uwv is thans met appellante van mening dat de eerste werkloosheidsdag dient te worden vastgesteld op
1 augustus 2003 in plaats van 11 augustus 2003, hetgeen de Raad juist acht.
2.3. Reeds gelet op het voorgaande dienen de aangevallen uitspraak en het besluit van 19 februari 2004 te worden vernietigd. De Raad zal het Uwv voorts opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante ter zake van aan haar verleende rechtsbijstand, welke worden begroot op
€ 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 februari 2004;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 139,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) L. Karssenberg.