ECLI:NL:CRVB:2006:AY5978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5127 WSF, 05/5449 WSF, 05/6271 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake studiefinanciering en adresdiscrepantie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) en een betrokkene tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de omzetting van de studiefinanciering van de betrokkene van een uitwonende naar een thuiswonende beurs niet evenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak. De IB-Groep had de studiefinanciering van de betrokkene omgezet omdat er een discrepantie was tussen het door de betrokkene opgegeven woonadres en het adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De rechtbank oordeelde dat de omzetting een punitieve sanctie was en dat de betrokkene niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor de foutieve registratie van zijn adres.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de IB-Groep en de betrokkene behandeld. De Raad oordeelde dat de omzettingsbesluiten niet het karakter van een criminal charge hebben in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde is. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidende beroep alsnog ongegrond. De Raad concludeerde dat de betrokkene, ondanks de discrepantie, had moeten zorgen voor een tijdige correctie van zijn woonadres. De beslissing van de Raad werd openbaar uitgesproken op 28 juli 2006.

Uitspraak

05/5127 WSF + 05/5449 WSF + 05/6271 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
1. de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep),
en
2. [betrokkene], wonende te [woonplaats 1] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 juli 2005, 04/1519 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
de IB-Groep
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Zowel de IB-Groep als betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het door de IB-Groep ingestelde hoger beroep is geregistreerd onder nummer 05/5127 WSF. Het namens betrokkene door mr. E.K.J. Eilander, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, ingestelde hoger beroep is geregistreerd onder nummer 05/5449 WSF.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
De IB-Groep heeft voorts de gevolgen van de aangevallen uitspraak neergelegd in een drietal besluiten van 16 september 2005 en een drietal correctiebesluiten van 23 september 2005. Het door betrokkene tegen de besluiten van 23 september 2005 ingediende bezwaarschrift is door de IB-Groep aan de Raad doorgezonden ter behandeling als beroepschrift in het kader van het aanhangige hoger beroep. Dit beroep is ingeschreven onder nummer 05/6271 WSF.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2006. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Eilander.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 12 januari 2004 heeft de IB-Groep aan betrokkene meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat hij aan de IB-Groep heeft doorgegeven ([adres 1] [woonplaats 1]) afwijkt van het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 2] [woonplaats 2]). Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien hij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt, de hem toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van december 2003 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft de IB-Groep bij besluiten van 12 maart 2004 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van december 2003 omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Tegen deze besluiten heeft betrokkene bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 26 maart 2004. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het huisnummer van zijn woonadres niet goed is vermeld; in plaats van [adres 1] (zoals in de bij de IB-Groep geregistreerde gegevens is opgenomen) moet het zijn: [adres 1] [woonplaats 1].
Bij beslissing op bezwaar van 6 mei 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de IB-Groep het bezwaar ongegrond verklaard, omdat betrokkene de discrepantie tussen het opgegeven woonadres en het GBA-adres niet binnen de termijn van vier weken heeft opgeheven. Hij had weliswaar zijn inschrijving bij de GBA (op het adres [adres 1] [woonplaats 1]) tijdig in orde gemaakt, maar verzuimd het aan de IB-Groep opgegeven foutieve woonadres ([adres 1] [woonplaats 1]) te corrigeren. Eerst bij formulier van 22 maart 2004 heeft betrokkene zijn juiste woonadres doorgegeven, waarna de IB-Groep hem met ingang van april 2004 weer een beurs voor een uitwonende student heeft toegekend.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien in dier voege dat de omzetting over de maanden december 2003 en januari 2004 in stand wordt gelaten, maar dat de omzetting over de maanden februari en maart 2004 ongedaan wordt gemaakt. De rechtbank heeft daartoe -kort samengevat - overwogen dat de in artikel 1.5, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voorgeschreven omzetting in een thuiswonendenbeurs moet worden aangemerkt als een punitieve sanctie, waarop de in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) besloten strafrechtelijke waarborgen, daaronder begrepen het vereiste van proportionaliteit en het beginsel van evenredigheid, van toepassing zijn te achten. Dat betrokkene niet heeft onderkend dat zijn huisnummer en postcode bij de IB-Groep onjuist waren geregistreerd, was naar het oordeel van de rechtbank een aan betrokkene toe te rekenen omstandigheid (slordigheid), die in ieder geval deels voor zijn rekening dient te blijven. De rechtbank kon betrokkene niet volgen in zijn betoog dat de bij de IB-Groep geregistreerde adresgegevens berustten op een kennelijke verschrijving van betrokkene, zodat van het opleggen van een sanctie zou moeten worden afgezien. Het had voor betrokkene (uiterlijk) op basis van de herstelbrief van 12 januari 2004 duidelijk moeten en kunnen zijn dat sprake was van een onjuist geregistreerd huisnummer en postcode, wat door hem gecorrigeerd diende te worden. Gelet evenwel op de aard van de afwijking in de adresgegevens en mede in aanmerking genomen dat betrokkene de bij de brief van 12 januari 2004 gesignaleerde onjuiste registratie in de GBA wel tijdig en juist heeft hersteld, was de rechtbank van oordeel dat een omzetting als in het bestreden besluit vervat niet evenredig is te achten met de mate waarin betrokkene ter zake van zijn handelwijze een verwijt kan worden gemaakt. Een beperking van de omzetting tot de maanden december 2003 en januari 2004 achtte de rechtbank in een redelijke verhouding te staan tot het aan betrokkene te maken verwijt en de ernst van de gedraging.
De IB-Groep heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 voorgeschreven omzetting geen punitieve sanctie, doch een sanctie van reparatoire aard is, zodat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de door de rechtbank gemitigeerde sanctie nog immer veel te zwaar is. De discrepantie tussen het opgegeven woonadres en het GBA-adres is een gevolg van een verschrijving die, gelet op de in het bij de rechtbank ingediende beroepschrift geschetste voorgeschiedenis, begrijpelijk is.
De Raad overweegt het volgende.
Zoals de Raad inmiddels in tal van uitspraken als zijn oordeel te kennen heeft gegeven (bijvoorbeeld CRvB 02-12-2005, 05/2811. LJN: AU7521) hebben omzettingsbesluiten als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 niet het karakter van een criminal charge in de zin van artikel 6 van het EVRM, zodat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde is.
Het moge zo zijn dat de discrepantie tussen het opgegeven woonadres en het GBA-adres het gevolg is geweest van een simpele verschrijving bij het invullen van het van internet gedownloade formulier Ws, maar dat neemt niet weg dat van betrokkene had mogen worden verwacht dat hij het correcte woonadres uiterlijk binnen de in de waarschuwingsbrief van
12 januari 2004 vermelde termijn zou hebben doorgegeven. Het gaat (inderdaad) om een slordigheid en dus kan niet worden gezegd dat betrokkene daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden maakt als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000.
Hieruit volgt dat het inleidende beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag aan de ter implementatie van die uitspraak gegeven nadere besluiten van 16 en 23 september 2005, zodat deze besluiten verder onbesproken kunnen worden gelaten.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.