ECLI:NL:CRVB:2006:AY5973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2004, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gegrond verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de WAO-uitkering van appellante te herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35-45%. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellante niet correct waren vastgesteld en dat zij recht had op een WAO-uitkering van 45-55% per 9 oktober 1998.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij zich keert tegen het oordeel van de rechtbank dat zij in 1998 in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting op 2 juni 2006 gehouden, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. F.T.I. Oey, en het Uwv door M.J.H. Maas.
De Raad heeft de medische rapporten van de bezwaarverzekeringsarts F.A.M. Samuels en de psychiater dr. J.P.M. Gerards in overweging genomen. De Raad concludeert dat de medische situatie van appellante in 1998 niet voldoende onderbouwd is door de verklaringen van Gerards, die voornamelijk zijn gebaseerd op subjectieve gegevens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de eerdere beslissing van het Uwv wordt bekrachtigd. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding.