ECLI:NL:CRVB:2006:AY5677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2004, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 9 april 2003 geweigerd terug te komen van een eerder besluit van 28 augustus 2002, waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 27 oktober 2002 was ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard in een beslissing op bezwaar van 14 augustus 2003.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden centraal staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die het Uwv zouden moeten aanzetten tot herziening van het oorspronkelijke besluit. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 juli 2006, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen. De zitting vond plaats op 8 mei 2006, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.H.J. Toxopeus, en de gedaagde door mr. J. van Riet.