ECLI:NL:CRVB:2006:AY5677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2132 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2004, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 9 april 2003 geweigerd terug te komen van een eerder besluit van 28 augustus 2002, waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 27 oktober 2002 was ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard in een beslissing op bezwaar van 14 augustus 2003.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden centraal staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die het Uwv zouden moeten aanzetten tot herziening van het oorspronkelijke besluit. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 juli 2006, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen. De zitting vond plaats op 8 mei 2006, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.H.J. Toxopeus, en de gedaagde door mr. J. van Riet.

Uitspraak

04/2132 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2004, kenmerk 03/3653 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2006.
Voor appellant is verschenen mr. Toxopeus.
Gedaagde was vertegenwoordigd door mr. J. van Riet.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 9 april 2003 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van zijn besluit van 28 augustus 2002, waarbij de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 27 oktober 2002 is ingetrokken.
Bij beslissing op bezwaar van 14 augustus 2003 (hierna: het bestreden besluit) zijn appellants bezwaren tegen het besluit van 9 april 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van de veelheid aan grieven die namens appellant naar voren zijn gebracht, overweegt de Raad dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in dit geding enkel de vraag voorligt of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
De rechtbank heeft vervolgens op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven motivering als haar oordeel gegeven dat (met betrekking tot de datum in geding) geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waarin het bestuursorgaan aanleiding had behoren te zien om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank alsmede de gronden waarop de rechtbank dit oordeel heeft doen steunen. De Raad heeft daaraan niets toe te voegen.
De Raad komt dan ook evenals de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
CVG