ECLI:NL:CRVB:2006:AY5539
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van besluiten inzake loongerelateerde WW-uitkeringen en rechtsgevolgen van mededelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2005. De rechtbank had geoordeeld dat de brieven van appellant aan betrokkene, waarin mededelingen werden gedaan over de maximale uitkeringsduur van loongerelateerde WW-uitkeringen, niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt. Appellant was van mening dat deze brieven wel degelijk op rechtsgevolg waren gericht en dat de rechtbank ten onrechte de bezwaarschriften van betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De Raad concludeert dat de brieven van 19 februari 2004 en 3 september 2004, waarin de maximale uitkeringsduur werd medegedeeld, wel degelijk als besluiten moeten worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat deze mededelingen gericht zijn op rechtsgevolg, omdat ze de betalingsverplichting van het Uwv met betrekking tot de loongerelateerde uitkering beïnvloeden. Dit betekent dat de besluiten van 13 juli 2004 en 2 december 2004, waartegen betrokkene beroep had ingesteld, niet op de juiste wijze zijn behandeld door de rechtbank.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en wijst de zaken terug naar de rechtbank Leeuwarden voor nadere behandeling. Tevens wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, voorwaardelijk voor het geval de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in aanwezigheid van griffier L. Karssenberg.