ECLI:NL:CRVB:2006:AY5531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1674 WAO, 04/1675 WAO en 04/1676 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering met betrekking tot de hoogte van het dagloon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 13 februari 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn WAO-uitkering en de hoogte van het dagloon. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2006 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering van appellant had herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Appellant had in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 te veel ontvangen uitkering, die hij moest terugbetalen. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde grieven, waaronder de onterecht geweigerde verhoging van het dagloon en de toepassing van artikel 44 van de WAO, niet gegrond waren. De Raad stelde vast dat appellant in die periode werkzaamheden had verricht die niet als geschikt konden worden aangemerkt, en dat de terugvordering van de uitkering terecht aan appellant was opgelegd. De Raad concludeerde dat de hoogte van het terug te vorderen bedrag correct was vastgesteld en dat de opvatting van appellant dat de terugbetaling door de werkgever zou moeten plaatsvinden, niet juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad voegde hieraan toe dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

04/1674 WAO, 04/1675 WAO en 04/1676 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 13 februari 2004, nummers 02/604, 02/1004 en 03/82 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellant is per 10 december 1985 een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
Deze uitkering is per 1 april 1986 herzien en nader vastgesteld naar een percentage van 45 tot 55.
Bij besluit van 1 april 1999 is de uitkering per 9 november 1998 wederom herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
Bij besluit van 15 mei 2000 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO) ongewijzigd voortgezet.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar van appellant - dat zag op de hoogte van het dagloon - is door het Uwv bij besluit op bezwaar van 23 april 2002 ongegrond verklaard.
Bij besluit op bezwaar van 11 juli 2003 heeft het Uwv twee eerdere ten aanzien van appellant genomen besluiten op bezwaar van 15 augustus 2002 en 15 januari 2003 aangevuld en gewijzigd. Hierbij is de situatie in het leven geroepen dat de aan appellant toegekende uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer:
-van 1 januari 1998 tot en met 31 juli 2000 onder toepassing van artikel 44 van de WAO in verband met inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald als ware appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%;
-van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 onder toepassing van artikel 44 van de WAO in verband met inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald als ware appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%;
-per 1 januari 2001 - om reden dat appellant per die datum geen relevante inkomsten heeft - niet langer met toepassing van artikel 44 van de WAO wordt gekort.
Voorts dient appellant op grond van deze besluiten een bedrag aan te veel ontvangen uitkering over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, groot € 27.919,14 bruto (€ 26.111,87 netto), aan het Uwv terug te betalen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant met betrekking tot de hoogte van het dagloon, de toepassing van artikel 44 van de WAO en de terugvordering van het bedrag aan te veel ontvangen uitkering ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd het dagloon te verhogen.
Voorts is het Uwv naar zijn mening ten onrechte overgegaan tot toepassing van artikel 44 van de WAO, omdat de door appellant genoten inkomsten werden verkregen uit arbeid die voor hem - kort samengevat - geschikt was. Zou al tot toepassing van artikel 44 van de WAO kunnen worden overgegaan, dan heeft het Uwv de periode waarover dit dient te geschieden onjuist vastgesteld. De periode zou naar de mening van appellant dienen aan te vangen in 1995, daar hij reeds op dat moment inkomsten ontving.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat, indien al terugbetaling van ontvangen uitkering zou dienen plaats te vinden, de terugbetaling - nu de uitkering ook aan de werkgever is betaald - dient te geschieden door de werkgever.
De Raad overweegt het volgende.
Appellant heeft in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 veelvuldig werkzaamheden verricht met een omvang van aanzienlijk meer dan een volledige werkweek. Dit terwijl hij in een niet onaanzienlijk deel van deze periode volledig arbeidsongeschikt was.
Reeds hierom kan niet worden staande gehouden dat sprake was van werkzaamheden waarvan vaststond dat deze voor hem geschikt waren en dat - bijgevolg - voor de toepassing van artikel 44 van de WAO geen plaats was.
De grief van appellant faalt mitsdien.
Appellant heeft zijn standpunt dat hij reeds in 1995 voor de toepassing van artikel 44 van de WAO relevante inkomsten genoot niet met bewijsmiddelen gestaafd.
Reeds hierom dient de grief van appellant dat het Uwv reeds vanaf dat jaar toepassing had dienen te geven aan het bepaalde in artikel 44 van de WAO te falen.
Met de rechtbank en onder overneming van de door de rechtbank gebruikte gronden is de Raad van oordeel dat het Uwv de hoogte van het terug te vorderen bedrag juist heeft vastgesteld.
De Raad deelt niet de opvatting van appellant dat het bedrag dat te veel door het Uwv aan uitkering is betaald teruggevorderd dient te worden van de werkgever. Deze opvatting miskent dat de uitkering is toegekend aan appellant en dat ook artikel 57 van de WAO - het artikel waarop de terugvordering is gebaseerd - zich tot appellant richt. De omstandigheid dat appellant destijds met zijn werkgever is overeengekomen dat het Uwv de uitkering rechtstreeks aan de werkgever overmaakt en de werkgever deze uitkering met het loon van appellant verrekent, maakt dit niet anders.
Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat artikel 2 van het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 april 1982 in het onderhavige geval verhoging van het dagloon als waarom door appellant gevraagd in de weg staat.
Aan de overwegingen van de rechtbank dienaangaande heeft de Raad niets toe te voegen.
Het beroep van appellant slaagt dan ook niet.
Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) J.Janssen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.