ECLI:NL:CRVB:2006:AY5431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4618 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2006 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep inzake een AOW-uitkering. Appellante had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2005, maar dit was door de Raad op 9 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante heeft vervolgens verzet aangetekend, maar heeft in haar verzetschrift geen gronden aangevoerd die betrekking hebben op het niet tijdig betalen van het griffierecht. De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld om nadere verzetsgronden in te dienen, maar ook de daaropvolgende correspondentie bevatte geen relevante argumenten. De Raad concludeert dat appellante geen gronden heeft aangedragen die de eerdere uitspraak kunnen ondermijnen. Daarom heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger.

Uitspraak

05/4618 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2005, 04/1980 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank.
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 9 december 2005 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 9 december 2005 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 2 juni 2006, waar beide partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 9 december 2005 berust hierop, dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
In het verzetschrift heeft appellante aangegeven dat zij het niet met de uitspraak van de Raad eens is en dat zij voor een ouderdomspensioen in aanmerking wenst te komen.
De Raad stelt vast dat appellante in haar verzetschrift geen gronden heeft aangevoerd die zien op het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
Bij brieven van 12 januari 2006 en 13 februari 2006 heeft de Raad appellante in de gelegenheid gesteld nadere verzetsgronden in te dienen. Appellante heeft hierop gereageerd bij ongedateerde brief, maar deze brief bevat eveneens geen gronden die zien op het verzet.
De Raad is derhalve van oordeel dat appellante in verzet geen gronden heeft aangevoerd die afbreuk doen aan de uitspraak waartegen appellante in verzet is gekomen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.