ECLI:NL:CRVB:2006:AY5377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2657 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, een voormalig zelfstandig champignonkweker, tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant was in juni 2001 uitgevallen voor zijn werk en ontving na de wettelijke wachttijd een WAZ-uitkering, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 27 november 2002 besloten om de WAZ-uitkering per 20 januari 2003 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 25% zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek naar zijn beperkingen niet zorgvuldig is uitgevoerd. Hij stelt dat de verzekeringsarts geen onderzoek heeft gedaan naar zijn slijtageklachten, wat zou hebben geleid tot een onjuiste vaststelling van zijn beperkingen. Appellant heeft ook een berekening overgelegd van de benodigde uren per teelt, maar de Raad oordeelt dat de verklaring van de gemachtigde van appellant tijdens de zitting van de rechtbank geen nieuwe conclusies toelaat. De Raad benadrukt dat het afstand doen van een grief in een eerdere fase van de procedure betekent dat deze niet opnieuw kan worden ingediend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct heeft vastgesteld en dat er voldoende functies zijn die appellant kan vervullen, gezien zijn belastbaarheid en opleiding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2006.

Uitspraak

04/2657 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 april 2004, 03/1234 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.E. Verlinden, werkzaam bij ABAB Juristen te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2006. Appellant was in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn opvolgend gemachtigde mr. P.J. van Alten, eveneens werkzaam bij ABAB Juristen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
drs. P.M. Klootwijk.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was werkzaam als zelfstandig champignonkweker. Hij is in juni 2001 voor dat werk uitgevallen. Na voltooiing van de wettelijke wachttijd van 52 weken is hem een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Bij besluit van 27 november 2002 heeft het Uwv de WAZ-uitkering per 20 januari 2003 (de in geding zijnde datum) ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25% bedraagt.
Bij besluit van 24 april 2003 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 november 2002 ongegrond verklaard.
Het namens appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Ter zitting van de rechtbank heeft de toenmalige gemachtigde van appellant verklaard dat de kwestie van de urenomvang in beroep niet langer speelt, omdat ter zake toch een factor wordt toegepast.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek naar zijn beperkingen niet juist is verricht en dat dientengevolge zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Met name heeft de verzekeringsarts nagelaten een onderzoek te verrichten naar de slijtageklachten van appellant en is de slijtage niet gelokaliseerd. Hierdoor kan de resterende verdiencapaciteit niet juist beoordeeld zijn. Bij schrijven van 22 mei 2006 heeft de gemachtigde van appellant een berekening van AdVisie (champignonteeltadviseurs) van 9 mei 2006 van de benodigde uren op jaarbasis per teelt overgelegd.
De Raad is van oordeel dat de gedingstukken geen grondslag bieden voor het standpunt van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of anderszins ondeugdelijk is. Evenmin heeft de Raad uit de voorhanden zijnde gedingstukken kunnen afleiden dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft beoordeeld. De Raad overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts E. Sint Nicolaas appellant zelf heeft onderzocht, dossierstudie heeft verricht en de ontvangen informatie van appellants behandelend oogarts R. Kramer heeft bestudeerd. Dit heeft ertoe geleid dat de verzekeringsarts bij appellant beperkingen heeft geconstateerd die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 5 november 2002. Dat de verzekeringsarts de slijtage niet precies gelokaliseerd heeft, doet daar niet aan af. Van belang is dat er met betrekking tot die slijtage beperkingen zijn opgenomen.
De bezwaarverzekeringsarts J.H. Logger heeft zich met het standpunt van de primaire verzekeringsarts kunnen verenigen, maar heeft het desalniettemin noodzakelijk geacht een toelichting te geven. De Raad is van oordeel dat de medische component van de zaak geen gebreken vertoont. Dat de bezwaarverzekeringsarts appellant niet zelf heeft onderzocht, vindt de Raad in dit geval - gelet op de reden en de aard van de toelichting - toelaatbaar.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij feitelijk minder uren gewerkt heeft dan door het Uwv is aangenomen, overweegt de Raad dat de door de voormalige gemachtigde van appellant ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring geen nadere conclusie toelaat dan dat appellant uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze grief. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan een grief in hoger beroep niet meer aan de orde komen indien in een eerdere fase van de procedure welbewust die grief is prijsgegeven. Ten overvloede voegt de Raad hieraan toe dat het handelen en nalaten van een (voormalige) gemachtigde voor risico en rekening van appellant komt.
Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft naar het oordeel van de Raad geen gebreken. Er zijn voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen geduid die appellant met zijn belastbaarheid en opleiding moet kunnen vervullen. De Raad verwijst naar de uitgebreide motivering van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft
- ook wat het onderdeel dat ziet op de rapportage van 15 januari 2003 betreft - deze motivering.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.