ECLI:NL:CRVB:2006:AY5354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/2985 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 mei 2003, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Dit besluit, genomen op 24 juni 2002, hield in dat appellante geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2006 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. De Raad heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank als uitgangspunt genomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante is onderzocht door de zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard, die een rapport heeft opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft echter in zijn commentaar op het rapport van Busard aangegeven dat de door hem gestelde zwaardere arbeidsbeperkingen niet zijn gerelateerd aan de diagnose van fibromyalgie, maar aan de persoonlijke situatie van appellante.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het bestreden besluit onrechtmatig te verklaren en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed.

Uitspraak

03/2985 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 mei 2003, 02/707 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante is onderzocht door de zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard, die op haar verzoek een rapport heeft opgesteld. Het commentaar van de verzekeringsarts heeft geleid tot enkele reacties over en weer door de betrokken medici. Het Uwv heeft op 1 juni 2006 een nadere toelichting door zijn verzekeringsarts ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Moor.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze, onbetwist door partijen, heeft vastgesteld.
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 24 juni 2002 (het bestreden besluit) waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 9 januari 2002 tot weigering van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 21 augustus 2001, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante ondanks haar uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen in staat is tot het verrichten van gangbare arbeid als bankbediende, printplatenmonteur en medewerkster vul- en stikwerk en daarmee ten minste 85% van haar zogenaamde maatvrouwloon kan verdienen.
In hoger beroep heeft appellante de beroepsgrond herhaald dat haar medische beperkingen zijn onderschat. De Raad verenigt zich met de verwerping van deze beroepsgrond door de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daartoe hebben geleid. De door appellante in hoger beroep overgelegde rapportage van de zenuwarts Busard leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daarvoor verwijst de Raad naar het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts, die naar het oordeel van de Raad terecht er op wijst dat Busard weliswaar een pijnstoornis heeft vastgesteld, maar de door hem aangegeven zwaardere arbeidsbeperkingen niet relateert aan deze diagnose, doch aan de persoon en het door hem in kaart gebrachte persoonlijk reageren van appellante. Busard laat lichamelijk onderzoek achterwege: hij veronderstelt daarbij bekend dat er bij fibromyalgie geen evidente pathologie “kan worden vastgelegd”. De bezwaar-verzekeringsarts wijst er op dat naar huidige medische inzichten bij deze diagnose lichamelijke activiteiten moeten worden aangemoedigd. Waar, als in het onderhavige geval, somatische beperkingen daaraan niet in de weg staan, moet het stellen van willekeurige fysieke beperkingen worden vermeden. De Raad kan de bezwaar-verzekeringsarts volgen in zijn oordeel dat de door Busard gestelde diagnose en zijn bevindingen niet zijn conclusie kunnen schragen dat bij appellante ten tijde van belang iedere duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheid ontbreekt.
Ook overigens ziet de Raad, met de rechtbank en bij het licht van de hem op grond van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht toekomende beoordeling, geen aanleiding het bestreden besluit voor onrechtmatig te houden.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Gunter.
PR/290606