ECLI:NL:CRVB:2006:AY5218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na eerstejaarsherbeoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen twee uitspraken van de rechtbank Groningen, waarin haar beroep tegen besluiten van het Uwv over de toekenning van een WAO-uitkering werd afgewezen. Appellante had in eerste instantie een uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een eerstejaarsherbeoordeling bleef deze mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd. Appellante voerde aan dat haar psychische en lichamelijke beperkingen niet goed waren beoordeeld en dat er sprake was van een toename van klachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische gegevens die beschikbaar waren, geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid van de besluiten van het Uwv. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de rapporten van de behandelende artsen, waaronder dat van dr. H.L.S.M. Busard, niet voldoende onderbouwd waren om de eerdere beoordelingen te weerleggen. De Raad bevestigde dat de arbeidskundige grondslag van de schattingen niet ontoereikend was en dat de besluiten van het Uwv op een voldoende medische basis berustten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante geen recht had op een hogere uitkering dan de eerder vastgestelde 35 tot 45%. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, aangezien de hoger beroepen van appellante geen doel troffen.