ECLI:NL:CRVB:2006:AY5211
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Terugvordering voorschot WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een voorschot op de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had een voorschot ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, maar het Uwv vorderde een bedrag van € 5.534,81 terug, omdat appellante vanaf 17 april 2001 had kunnen weten dat zij geen recht had op het volledige bedrag. De rechtbank Leeuwarden had eerder de besluiten van het Uwv bekrachtigd, waarop appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 21 april 2006 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga. Appellante erkende dat het Uwv verplicht was tot terugvordering, maar stelde dat er geen spoedig besluit was genomen door een verschil van mening tussen het voormalige Cadans en GAK. Ook stelde zij dat het besluit tot verstrekking van het voorschot niet duidelijk was en dat de arbeidsdeskundige haar niet had gewezen op de gevolgen van haar indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad stelde vast dat de terugvordering wettelijk verplicht was en dat er geen dringende reden was om van terugvordering af te zien. De Raad vond dat appellante voldoende geïnformeerd was over de voorwaarden van het voorschot en dat de gevolgen van de terugvordering voor haar niet onaanvaardbaar waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank in het eerste geding, maar vernietigde de uitspraak in het tweede geding met betrekking tot de proceskostenvergoeding, die alsnog werd toegekend. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante en het griffierecht.