ECLI:NL:CRVB:2006:AY5129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3564 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de herziening van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2006 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.I. Vervest, heeft aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet alle door haar ondervonden beperkingen in verband met de ziekte van Graves, psychische klachten, knie- en rugklachten in aanmerking heeft genomen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een behandelovereenkomst van haar psycholoog overgelegd.

De Raad heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder rapportages van (bezwaar)verzekeringsartsen en informatie van de behandelende sector, zorgvuldig beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De bezwaarverzekeringsarts W.R. Eeuwen heeft na onderzoek van appellante en dossieronderzoek vastgesteld dat appellante meer beperkt is dan eerder vastgesteld, maar de Raad is van mening dat de FML voldoende rekening houdt met haar klachten.

De Raad heeft ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie van GGZ Dijk en Duin beoordeeld, maar deze informatie heeft niet geleid tot een ander oordeel, omdat deze betrekking heeft op een behandeling die na de datum in geding is aangevangen. De Raad bevestigt dat de functies die aan appellante zijn voorgehouden, geschikt zijn, en dat de schatting van haar belastbaarheid op goede gronden berust. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/3564 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 juni 2004, 03/1764 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 21juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.I. Vervest, advocaat te Beverwijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006, waar appellante met bericht van verhindering niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.J.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 23 juli 2003 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 6 oktober 2003 ten grondslag liggende standpunt, dat appellante, uitgaande van de door de bezwaarverzekeringsarts W.R. Eeuwen ten aanzien van haar vastgestelde beperkingen, per 23 juli 2003 in staat was met de haar voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit 21% bedroeg.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen rekening is gehouden met alle door appellante ondervonden beperkingen als gevolg van de ziekte van Graves, psychische -, knie - en rugklachten. Ter ondersteuning van haar psychische klachten is voorts een behandelovereenkomst van de psycholoog I. Koorengevel van GGZ Dijk en Duin in geding gebracht.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, als ook de overgelegde informatie uit de behandelende sector, geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat bezwaarverzekeringsarts Eeuwen na onderzoek van appellante en op basis van dossieronderzoek, het medische journaaloverzicht van de huisarts en informatie van de behandelend fysiotherapeute, appellante meer beperkt heeft geacht ten aanzien van haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Appellante is, naast de eerder door de verzekeringsarts G. Levy van Vinninghe vastgestelde beperkingen in verband met een beperkte rugfunctie, voorts aangewezen op lichamelijk niet al te belastend werk met voldoende vertredingsmogelijk-heden. De in hoger beroep overgelegde medische informatie van GGZ Dijk en Duin heeft de Raad niet tot een ander oordeel doen leiden, omdat deze betrekking heeft op een behandeling die bijna een jaar na de datum in geding is aangevangen en niet is komen vast te staan dat de bevindingen daaruit ten tijde in geding reeds relevant waren. Naar het oordeel van de Raad, is in de FML door de bezwaarverzekeringsartsen in voldoende mate rekening gehouden met alle klachten van appellante.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de appellante voorgehouden functies voor haar niet geschikt zijn. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat door de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe de functies op basis van de aangepaste FML opnieuw zijn bezien en dat na overleg met de bezwaarverzekeringsarts Eeuwen de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de verwoording functiebelasting van de geduide functies genoegzaam zijn gemotiveerd, waarmee de schatting op goede gronden berust.
Uit het vorenstaande volgt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.