ECLI:NL:CRVB:2006:AY5010
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- C.P.M. van de Kerkhof
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Korting op WAO-uitkering in verband met inkomsten. Dringende reden af te zien van terugvordering?
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het beroep van appellant tegen een terugvorderingsbesluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 1983 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had in 2001 een wegrestaurant samen met zijn echtgenote. Het Uwv had vastgesteld dat appellant over het jaar 2001 een lagere mate van arbeidsongeschiktheid had dan eerder aangenomen, wat leidde tot een terugvordering van € 14.756,94 aan teveel betaalde uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, en het bezwaar werd gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het terug te vorderen bedrag werd verlaagd naar € 12.650,67.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat alleen de terugvordering in geding was en dat er ook een geschil was over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht de omvang van het geding had beperkt tot de vraag of er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden, waaronder zijn financiële situatie, geen dringende redenen opleverden om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de moeilijke financiële positie van appellant niet het gevolg was van de terugvordering, maar eerder samenhing met de bedrijfssituatie in 2002.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 juli 2006.